Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 13 februari 2024
ECLI:NL:GHAMS:2024:601
Feiten
Uber B.V. richt zich op de ‘bel- en bestelmarkt’. Hierbij wordt personenvervoer telefonisch geboekt of digitaal besteld via een applicatie zoals de Uberapp. Uber biedt aan taxichauffeurs de mogelijkheid om via het Uberplatform actief te zijn op de bel- en bestelmarkt. Daartoe dienen zij zich aan te melden op de website of de Uberapp. Taxichauffeurs die beschikken over een chauffeurskaart en een ondernemersvergunning, kunnen direct toegang krijgen tot het Uberplatform om als ‘zelfstandig Uber Partner’ taxivervoer aan te bieden via de Uberapp. FNV heeft Uber in rechte betrokken. In de kern komt het geschil neer op de vraag of de verhouding tussen Uber en de chauffeurs, die in persoon via de Uberapp met een personenauto passagiers vervoeren over de weg, moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst, en zo ja, of de Cao Taxivervoer van toepassing is. In eerste aanleg hebben de kantonrechters geoordeeld dat de chauffeurs werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst en dat tussen partijen sprake is van een ‘moderne gezagsverhouding’ (zie AR 2021-1150). Voorts is geoordeeld dat partijen onder de werkingssfeer van de Cao Taxivervoer vallen. Dit brengt naar het oordeel van de kantonrechter met zich dat Uber ten aanzien van de chauffeurs de Cao Taxivervoer dient na te leven gedurende de periodes dat die cao algemeen verbindend verklaard is (geweest). Zes chauffeurs hebben zich in hoger beroep aan de zijde van Uber gevoegd. Met de grieven in principaal (Uber/chauffeurs) en in incidenteel (FNV) appèl worden twee hoofdvragen aan de orde gesteld: (1) kwalificeert de verhouding tussen enerzijds Uber en anderzijds de chauffeurs van Uber als een arbeidsovereenkomst en (2) biedt artikel 3 Wet AVV voldoende juridische grondslag voor het instellen van de vorderingen van FNV? In het tussenarrest van 3 oktober 2023 heeft het hof zijn voornemen uitgesproken een viertal prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen (zie uitvoeriger: AR 2023-1189). Partijen hebben de gelegenheid gekregen zich bij akte over de vier vragen uit te laten.
Oordeel
Het hof overweegt dat uit de akten van partijen blijkt dat zij het eens zijn met het voornemen van het hof om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Hetgeen partijen over de vraagstelling hebben aangevoerd, geeft het hof geen aanleiding tot een wijziging van de voorgestelde vragen aan de Hoge Raad te komen. Het hof verzoekt de Hoge Raad over de bij tussenarrest geformuleerde prejudiciële vragen uitspraak te doen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Het geding wordt geschorst totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan.