Naar boven ↑

Rechtspraak

Temporele reikwijdte Xella-norm. Er kan ook sprake zijn van een op 20 juli 2018 gedaan verzoek indien dat verzoek voor die datum is gedaan en de werkgever daarop op die datum nog (nader) diende te beslissen.

Feiten

Werkneemster, die vanaf 1 april 2002 in dienst was bij (een rechtsvoorganger van) Metafoor Ruimtelijke Ontwikkeling B.V. (hierna: Metafoor), is op 14 december 2014 arbeidsongeschikt geraakt. Het UWV heeft haar met ingang van 14 december 2016 een WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Vanaf die datum was sprake van een slapend dienstverband. Op 31 januari 2017 heeft werkneemster per e-mail aan Metafoor geschreven – kort gezegd – dat zij verwacht dat Metafoor tot beëindiging van het dienstverband zal overgaan onder betaling van de transitievergoeding. Metafoor heeft hierop gereageerd: ‘Voor wat betreft je dienstverband is er geen verandering in de situatie.’ Het dienstverband van werkneemster is door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd met ingang van 1 juli 2019 van rechtswege geëindigd. In dit geding vordert werkneemster veroordeling van Metafoor tot betaling van een schadevergoeding gelijk aan de wettelijke transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673e BW. Daaraan legt zij ten grondslag dat Metafoor in elk geval na 20 juli 2018 (het moment van inwerkingtreding van de Wet compensatie transitievergoeding) bij werkneemster had moeten terugkomen op haar wens tot beëindiging van het dienstverband. Nu Metafoor dat niet heeft gedaan, heeft zij volgens werkneemster gehandeld in strijd met goed werkgeverschap en is zij schadeplichtig jegens werkneemster. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen en Metafoor veroordeeld tot betaling aan werkneemster van € 48.465,36 bruto. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, behoudens wat betreft de hoogte van het toegewezen bedrag, en Metafoor veroordeeld tot betaling aan werkneemster van € 48.458 bruto. Het hof oordeelde onder meer dat van Metafoor mocht worden verwacht dat zij het beëindigingsverzoek van werkneemster uit januari 2017 opnieuw in behandeling nam na 20 juli 2018 en daaraan haar medewerking verleende door het slapende dienstverband van werkneemster alsnog te beëindigen onder betaling van een transitievergoeding. Metafoor heeft beroep in cassatie ingesteld.

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt. In zijn beschikking in de zaak ESD-SIC (zie AR 2022-1249) heeft de Hoge Raad over de temporele reikwijdte van de Xella-norm overwogen: “Bij de omstandigheid dat de Xella-norm berust op een wettelijke aanspraak op compensatie, past het te aanvaarden dat deze norm eerst gold vanaf het moment waarop werkgevers ervan konden uitgaan dat die aanspraak er zou komen. Vanaf dat moment kon van hen redelijkerwijs worden verwacht dat zij hun gedrag daarop afstemden. Hoewel al ruim voordien sprake was van een daartoe strekkend voornemen, was de komst van een wettelijke aanspraak op compensatie pas voldoende zeker met de publicatie van de Wet compensatieregeling transitievergoeding in het Staatsblad, dat wil zeggen op 20 juli 2018.”
Deze overweging houdt dus in dat werkgevers vanaf 20 juli 2018 gehouden waren in te stemmen met een voorstel – dat voldoet aan de daarvoor geldende voorwaarden – van een werknemer tot beëindiging van het dienstverband. De overweging in de Ammeraal-zaak (zie AR 2022-1248) dat de Xella-norm geldt voor voorstellen gedaan op of na 20 juli 2018 verwijst naar de aangehaalde overweging in de zaak ESD-SIC en moet in het licht daarvan worden bezien. Dat betekent dat ook sprake kan zijn van een op 20 juli 2018 gedaan verzoek indien dat verzoek voor die datum is gedaan en de werkgever daarop op die datum nog (nader) diende te beslissen.

Uit het bestreden arrest blijkt dat het hof de temporele reikwijdte van de Xella-norm onder ogen heeft gezien. Vervolgens heeft het hof uit een aantal omstandigheden afgeleid dat het verzoek van werkneemster tot beëindiging van haar dienstverband op 20 juli 2018 nog niet definitief was afgewikkeld en geoordeeld dat Metafoor vanaf die datum gehouden was met dat verzoek in te stemmen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het hof daarmee niet de temporele reikwijdte van de Xella-norm miskend, noch daarop een uitzondering aanvaard. De klachten missen dus feitelijke grondslag en kunnen daarom niet tot cassatie leiden.

De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).