Rechtspraak
Feiten
Werknemer is op 1 september 2017 bij werkgever in dienst getreden in de functie van assistant audit. Hij was laatstelijk werkzaam in de functie van junior manager tegen een loon van € 4.349 bruto per maand exclusief vakantieslag en overige emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst zijn de algemene arbeidsvoorwaarden en regelingen van werkgever van toepassing. In de loop van de arbeidsovereenkomst is aan werknemer een leaseauto ter beschikking gesteld. In bijlage III van het algemene arbeidsvoorwaarden reglement is een lease- en mobiliteitsregeling opgenomen. In oktober 2022 is aan werknemer op zijn aanvraag een nieuwe leaseauto ter beschikking gesteld. De arbeidsovereenkomst is na opzegging door werknemer op 30 juni 2023 geëindigd. Werkgever heeft aan werknemer een schadeloosstelling van € 3.952,87 in rekening gebracht vanwege voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst. Daarvan is een bedrag ad € 1.336,60 verrekend met de eindafrekening van het dienstverband. Het restant bedrag ad € 2.616,27 is onbetaald gebleven.
Oordeel
Werkgever legt aan zijn vordering de stelling ten grondslag dat sprake is van voortijdige beëindiging van een tussen hem en werknemer tot stand gekomen leaseovereenkomst. Werknemer voert in de eerste plaats als verweer dat het leasecontract niet geëindigd is en stelt daartoe dat hij de leaseauto heeft overgedaan aan een van zijn collega’s. Werkgever heeft onweersproken gesteld dat werknemer via de digitale omgeving van werkgever een leaseauto met een fiscale waarde van € 62.758,10, een maandelijkse leasetermijn van € 988,22 inclusief btw en een looptijd van 48 maanden heeft aangevraagd, welke aanvraag door werkgever is geaccepteerd als gevolg waarvan tussen hem en werknemer een leaseovereenkomst tot stand is gekomen. Er zijn dus twee (lease)overeenkomsten met betrekking tot dezelfde auto, namelijk één tussen werkgever en BMW en één tussen werkgever en werknemer. In deze procedure gaat het erom of de overeenkomst tussen werkgever en werknemer voortijdig is geëindigd. In dat kader is de lease- en mobiliteitsregeling van belang. Als onweersproken staat vast dat die regeling op de tussen werkgever en werknemer gesloten overeenkomst van toepassing is. In die regeling is bepaald dat een leaseovereenkomst eindigt op het moment dat de arbeidsovereenkomst eindigt. Dat vervolgens voor dezelfde leaseauto een nieuwe leaseovereenkomst met een collega wordt gesloten, doet daaraan niet af. Het verweer dat de leaseovereenkomst niet is geëindigd, moet gelet op het voorgaande worden verworpen. Nu de arbeidsovereenkomst op initiatief van werknemer is geëindigd, is op de voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst tussen hem en werkgever het bepaalde in artikel 3.2.11 van de lease- en mobiliteitsregeling van toepassing. Voor zover werknemer stelt dat artikel 3.2.11 ‘veel weg heeft van een onredelijk bezwarend beding’ geldt het volgende. Werknemer heeft aan die pas bij dupliek voor het eerst ingenomen stelling geen rechtsgevolg verbonden. Hij stelt niet, en dat is ook niet gebleken, dat hij het beding buitengerechtelijk heeft vernietigd en vordert in deze procedure ook geen vernietiging van het beding. Artikel 3.2.11 van de lease- en mobiliteitsregeling maakt dan ook onderdeel uit van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Werknemer heeft ten slotte aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dan wel in strijd met goed werkgeverschap is om aanspraak te maken op de schadeloosstelling van artikel 3.2.11 van de lease- en mobiliteitsregeling. Werkgever heeft geen schade geleden door voortijdige beëindiging van de overeenkomst. De leaseauto is immers overgenomen door een collega, aldus werknemer. Een en ander is door werkgever gemotiveerd betwist. Werkgever heeft wel degelijk schade geleden. Na beëindiging van een leaseovereenkomst vindt er een inname van de auto plaats. Als de auto vervolgens wordt overgenomen door een collega, vindt een nieuwe uitgifte van die auto plaats. De aan de inname en uitgifte van de auto verbonden kosten komen voor rekening van werkgever. Daarnaast vindt er bij voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst geen vermindering van het aantal stilstaande auto’s in het wagenpark van werkgever plaats. Het vorderen van de schadeloosstelling als opgenomen in artikel 3.1.11 is om voormelde redenen niet naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en evenmin in strijd met goed werkgeverschap. Het had op de weg van werknemer gelegen om op deze gemotiveerde betwisting te reageren. Nu hij dit heeft nagelaten, moet zijn verweer op dit punt als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd.