Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/ werkgeefster
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 12 februari 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:467
Werkgeefster heeft voldaan aan haar zorgplicht tijdens COVID. Die zorgplichtnaleving moet worden gezien in de tijdsgeest van toen en de mogelijkheden die werkgeefster op dat moment had.

Feiten

Werkneemster werkte sinds 1 april 2013 als verpleegassistent bij werkgeefster. In maart 2020 kreeg Nederland te maken met de COVID-19-pandemie. Eind januari 2021 heeft er op de afdeling Medium Care bij werkgeefster een uitbraak van het COVID-19-virus plaatsgevonden. Op 2 februari 2021 ondervond werkneemster COVID-19-gerelateerde klachten. Werkneemster is op 3 februari 2021 positief getest op het COVID-19-virus. Werkneemster ondervindt nog altijd klachten en beperkingen van haar COVID-19 besmetting (long COVID). Om die reden heeft zij op 8 mei 2023 werkgeefster aansprakelijk gesteld voor de door haar opgelopen COVID-19-besmetting geleden en nog te lijden schade. Werkgeefster heeft deze aansprakelijkheid afgewezen. Daarom is werkneemster deze procedure begonnen.

Oordeel

De kantonrechter komt tot het oordeel dat voldoende waarschijnlijk is geworden dat werkneemster de besmetting tijdens haar werkzaamheden heeft opgelopen. De kans dat werkneemster bij werkgeefster besmet is geraakt met COVID-19 is namelijk veel groter geweest dan de kans dat zij in een privésituatie besmet is geraakt. Vast staat namelijk dat werkneemster in de dagen en nachten na 26 januari 2021 (eerste COVID-bestemming op de afdeling) heeft gewerkt. Zij heeft daarbij in ieder geval handelingen verricht waarbij ze meerdere minuten achtereen binnen anderhalve meter van de patiënt is geweest. Volgens werkgeefster was de afdeling Medium Care meteen vanaf 26 januari 2021 een cohort, waarbij de patiënten als verdacht werden aangemerkt en er meteen veiligheidsmaatregelen werden genomen. Hoewel de kantonrechter van de juistheid van dit standpunt wil uitgaan, maken die getroffen maatregelen de mate van aannemelijkheid (dat werkneemster COVID-19 heeft opgelopen gedurende haar werkzaamheden) niet kleiner. Werkgeefster is daarmee in beginsel aansprakelijk voor de gevolgen van de COVID-19 besmetting van werkneemster. De kantonrechter is echter van oordeel dat werkgeefster aan haar zorgplicht heeft voldaan. Werkgeefster heeft alle algemene veiligheidsmaatregelen getroffen. De zorgplichtnaleving moet bovendien worden gezien in de tijdsgeest van toen en de mogelijkheden die werkgeefster op dat moment had. Het verwijt dat werkneemster werkgeefster maakt, namelijk dat zij een aerosolvormende handeling heeft verricht op een zaal met meerdere patiënten, terwijl zij ook de mogelijkheid had om deze behandeling uit te voeren op een eenpersoonskamer, betekent niet dat werkgeefster haar zorgplicht heeft geschonden. Er bestond in januari 2021 namelijk geen verplichting (op basis van een beleid) om een aerosolvormende handeling te verrichten op een eenpersoonskamer. Werkneemster verwijt werkgeefster verder dat zij niet adequaat erop heeft toegezien dat er oogbescherming werd gebruikt bij aerosolvormende handelingen. Ook hiervan is de kantonrechter van oordeel dat werkgeefster geen zorgplicht heeft geschonden. Werkgeefster volgde het landelijk beleid. Hiermee heeft werkgeefster invulling gegeven aan haar zorgplicht als het gaat om het gebruik van (in dit geval) oogbescherming bij aerosolvormende handelingen. De instructies waren duidelijk en zijn goed gecommuniceerd. Ook valt er werkgeefster geen verwijt te maken over de wijze waarop zij het preventief testen heeft ingevuld, zodat daarvoor ook geen zorgplicht is geschonden. Ook ten aanzien van het gebruik van FFP2-maskers valt niet in te zien waarom werkgeefster anders had moeten handelen dan wat er in de landelijke leidraad was voorgeschreven. De vorderingen worden afgewezen.