Naar boven ↑

Rechtspraak

UWV gaat ten onrechte uit van gefingeerde dienstverbanden; WW-uitkeringen ten onrechte met terugwerkende kracht ingetrokken en teruggevorderd.

Werkgever is in februari 2012 in staat van faillissement verklaard. De curator heeft overeenkomstig artikel 40 Faillissementswet de arbeidsovereenkomsten met zeven werknemers opgezegd. UWV heeft betrokkenen in aanmerking gebracht voor WW-uitkeringen op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet en – aansluitend – hoofdstuk II van de Werkloosheidswet. De uitkeringen op grond van hoofdstuk II van de WW zijn beëindigd wegens het bereiken van de maximale uitkeringsduur. Naar aanleiding van een onderzoek is bij UVW het vermoeden ontstaan dat de overeenkomsten tussen betrokkenen en werkgever gefingeerde dienstverbanden waren, waarna UWV nader onderzoek heeft verricht. Hieruit is geconcludeerd dat betrokkenen niet waren aan te merken als verzekerd voor de werknemersverzekeringen. UWV heeft de WW-uitkeringen van betrokkenen met terugwerkende kracht ingetrokken en de onverschuldigd betaalde uitkeringen van betrokkenen teruggevorderd. De bezwaren tegen deze besluiten zijn ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen tegen deze besluiten evenwel gegrond verklaard, nu de bestreden besluiten naar het oordeel van de rechtbank een deugdelijke feitelijke grondslag ontberen. UWV heeft in hoger beroep betoogd dat alleen op papier sprake is geweest van dienstbetrekkingen. Betrokkenen hebben volgens UWV geen feitelijke uitvoering gegeven aan de op papier bestaande rechtsverhouding.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. UWV heeft de conclusie dat sprake was van gefingeerde dienstverbanden gebaseerd op het onderzoeksrapport. Hoewel de gegevens in het onderzoeksrapport en de door betrokkenen afgelegde verklaringen over de door hen verrichte werkzaamheden vragen oproepen, volgt daaruit naar het oordeel van de Raad niet zonder meer dat betrokkenen geen van allen werkzaamheden op basis van een dienstbetrekking hebben verricht. De bewijspositie van UWV is, nu de administratie van werkgever door een brand verloren is gegaan, lastig. Dat betekent echter niet dat een andere maatstaf moet worden aangelegd, in die zin dat lagere eisen zouden moeten worden gesteld aan wat UWV aannemelijk moet maken. De lastige bewijspositie van UWV is niet veroorzaakt door feiten of omstandigheden in de risicosfeer van betrokkenen en de gevolgen daarvan kunnen dan ook niet op hen worden afgewenteld. Het hoger beroep faalt.