Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 28 september 2017
ECLI:NL:GHSHE:2017:4153
werkgever/werknemer
Feiten
Werknemer is werkzaam voor stichting X. De stichting heeft een ontbindingsverzoek ingediend bij de kantonrechter, primair op de d-grond. Aan dit verzoek heeft de stichting, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat sprake is van disfunctioneren dan wel verwijtbaar handelen van werknemer, dan wel omstandigheden die zodanig zijn dat van de stichting redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in het feit dat gemeente Y, de belangrijkste ‘business partner’ van de stichting, niet langer met de stichting wil samenwerken zolang werknemer directeur is, dat ook het managementteam (MT) en de raad van toezicht (RvT) van de stichting niet langer met werknemer willen samenwerken en dat werknemer – in strijd met de integriteitscode en het directiestatuut – met grote regelmaat (parkeer)kosten heeft gedeclareerd, terwijl hij voor die uitgaven reeds een ruime onkostenvergoeding ontving. Werknemer heeft zich verweerd tegen het verzoek en aangevoerd dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Volgens hem bestaat er een verschil in visie op de volkshuisvesting tussen met name de huidige gemeenteraad van gemeente Y en de stichting, en maakt de RvT van de stichting hem nu met dit ontbindingsverzoek tot zondebok. Voor het geval de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, heeft werknemer verzocht deze ontbinding niet te doen ingaan vóór 1 maart 2017 en heeft hij tevens, bij wijze van (voorwaardelijk) tegenverzoek, gevraagd de stichting te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 163.447 en een billijke vergoeding van € 100.000, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2017. De kantonrechter heeft het verzoek van de stichting afgewezen. Tegen dit vonnis komt de stichting in hoger beroep.
Oordeel
Uit de overgelegde stukken blijkt genoegzaam dat de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig is verstoord, dat van de stichting in redelijkheid niet kan worden gevergd deze te laten voortduren. Het hof is voorts van oordeel dat, gelet op de functie van werknemer en de verstoorde verhouding, herplaatsing als bedoeld in lid 1 van artikel 7:669 BW in dit geval niet in de rede ligt. De arbeidsovereenkomst eindigt op het door de stichting verzochte tijdstip. Werknemer heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn (voorwaardelijk) tegenverzoek tot betaling van een transitievergoeding ingetrokken. Het hof behoeft daarover dus geen oordeel meer te geven. Wel dient een oordeel te worden gegeven over de door de stichting verzochte verklaring voor recht met betrekking tot de transitievergoeding. Dat verzoek is niet ingetrokken. De verzochte verklaring wordt gegeven. Immers, de stichting is geen transitievergoeding verschuldigd gelet op het bepaalde in artikel 7:673 lid 7 aanhef en onderdeel b BW. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het daarover eens zijn. Bij deze stand van zaken heeft de stichting geen belang meer bij beoordeling of de verzochte verklaring voor recht ook toewijsbaar is op grond van hetgeen is bepaald in artikel 7:673 lid 7 aanhef en onderdeel c BW. Werknemer heeft verzocht om een billijke vergoeding. Werknemer heeft echter onvoldoende toegelicht op grond van welke feiten en omstandigheden de stichting een billijke vergoeding aan hem verschuldigd is. Dat verzoek wordt derhalve afgewezen.