X/werknemer

Feiten

Werknemer is sinds 1994 in dienst bij Y. Y heeft de arbeidsovereenkomst met werknemer opgezegd tegen 1 november 2016, wegens bedrijfseconomische redenen. Na 30 juli 2016 heeft werknemer geen werkzaamheden voor Y meer verricht. Hij heeft zich wel bereid verklaard tot het verrichten van werkzaamheden en tevens aanspraak gemaakt op diverse (loon)betalingen door Y. Werknemer heeft per 1 oktober 2016 een dienstbetrekking elders geaccepteerd. Op 3 oktober 2016 is Y met A een koopovereenkomst aangegaan. Op 18 oktober 2016 hebben A en zijn echtgenote B, personeelslid van Y, de vennootschap X B.V. opgericht. Y heeft bij akte van 24 oktober 2016 het woonhuis met ondergrond, erf en verdere aanhorigheden in eigendom overdragen aan A en B. Bij diezelfde akte heeft Y de bedrijfsgebouwen met ondergrond en erf in eigendom overgedragen aan X voor een bedrag van € 190.000. Bij deze eigendomsoverdracht zijn de varkensstallen, ondergrond bedrijfsgebouwen en erf, alsmede onbebouwde (landbouw)grond overgedragen. Op 24 oktober 2016 is de vennootschap Z opgericht. De bedrijfsactiviteiten die nu in voormelde bedrijfsgebouwen (varkensstallen) plaatsvinden, het fokken en houden van varkens, zijn in deze bv ondergebracht. Werknemer vordert hoofdelijke veroordeling van Y, X, Z, A en B tot betaling aan hem van onder meer de transitievergoeding en achterstallig loon. De kantonrechter heeft Y en X hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de vorderingen van werknemer. Tegen dit vonnis komt X in hoger beroep. Volgens X heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat sprake is van overgang van onderneming. X heeft uitsluitend het bedrijfsonroerend goed geleverd gekregen. Er is niet voldaan aan de Spijkers-criteria.

Oordeel

Gezegd kan worden dat sprake is van gelijksoortige ondernemingen van Y en Z, omdat het verschil in bedrijfsvoering zoals door partijen benoemd (de aankoop van gelten tegenover de eigen opfok van gelten) niet zodanig groot is dat niet van gelijksoortige bedrijfsactiviteiten kan worden gesproken. In beide gevallen was/is sprake van het opfokken en houden van varkens.

Echter deze bedrijfsactiviteiten werden en worden niet door X ontplooid, zodat alleen al daarom niet van een overgang van onderneming van Y naar X kan worden gesproken. Aan X is geen varkensbedrijf in de zin van bedrijfsactiviteiten overgedragen, maar de (lege) varkensstallen met een (verouderde) voerinstallatie, een beregeningsbron en energieleveringscontracten. De vermelding ‘zeugenbedrijf’ in de koopovereenkomst kan daarom niet anders worden begrepen dan dat daarmee de bedrijfsgebouwen (varkensstallen) zijn bedoeld. Anderszins is gesteld noch aangetoond. Maar ook als de activiteiten in Z van belang zouden zijn voor de beoordeling of sprake is van een overgang van onderneming, dan nog is het hof van oordeel dat dat niet het geval is. Uit de voormelde omstandigheden blijkt immers dat de bedrijfsuitoefening van Y geheel is beëindigd; het bedrijf was op last van de bank eind augustus 2016 ‘leeggedraaid’. Er is, behalve de bedrijfsgebouwen met voerinstallatie en beregeningsbron met vergunning en de energiecontracten, niets aan X geleverd, terwijl er in het geheel niets, ook niet indirect, door Y aan Z is geleverd. Laatstgenoemd bedrijf is in februari 2017 gestart met nieuwe levende have, andere klanten, een andere voerleverancier en een andere mestafnemer. Volgt vernietiging van het bestreden vonnis. Onder die en de hiervoor beschreven omstandigheden is geen sprake van een bewaard gebleven identiteit en dus ook niet van een overgang van onderneming. Het Klarenberg-arrest, als dat al van toepassing zou zijn, behoeft daarom geen bespreking.