Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 27 november 2017
ECLI:NL:RBROT:2017:9295
FZB Nederland B.V./Veilige Zorg Ondersteuning Nederland B.V. c.s.
Feiten
FZB is een bedrijf dat zich bezighoudt met detachering van arbeidskrachten. GGZ Rivierduinen Oegstgeest is een klant van FZB. Gedaagde 2 is op 17 augustus 2009 bij Nediver B.V. in dienst getreden. In de laatste arbeidsovereenkomst is onder meer een geheimhoudingsbeding, een relatiebeding en een concurrentiebeding opgenomen. Op 4 april 2013 heeft FZB aan gedaagde 2 vermeld dat de arbeidsovereenkomst wordt ondergebracht bij FZB. Op 29 april 2015 heeft gedaagde 2 zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. In een brief van 13 mei 2015 hebben partijen nadere afspraken gemaakt. Partijen zijn hierbij nogmaals een relatie- en concurrentiebeding overeengekomen. Gedaagde 3 is op 30 november 2012 bij Nediver in dienst getreden. Ook deze arbeidsovereenkomst is overgenomen door FZB en nadien verlengd tot 30 november 2014. In de arbeidsovereenkomst is onder meer een geheimhoudingsbeding, een relatiebeding en een concurrentiebeding opgenomen. De arbeidsovereenkomst tussen FZB en gedaagde 3 is per 1 september 2014 geëindigd. Op 11 mei 2016 is VZO opgericht door onder meer gedaagde 2 en 3. FZB vordert in conventie onder meer ten aanzien van gedaagde 2 tot nakoming van het geheimhoudings-, concurrentie- en relatiebeding en gedaagde 2 te gelasten zijn werkzaamheden voor VZO te staken. Ten aanzien van gedaagde 3 vordert FZB eveneens nakoming van de bedingen en een verbod om werkzaamheden te verrichten voor Rivierduinen. Ten aanzien van VZO vordert FZB onder meer tot het staken en gestaakt houden van het gebruik maken van de diensten van gedaagde 2 tot na afloop van de overeengekomen bedingen. Gedaagde 2 en 3 vorderen in reconventie onder meer geheel of gedeeltelijke vernietiging van het concurrentie- en relatiebeding.
Oordeel
Ten aanzien van gedaagde 2
Gedaagde 2 wordt met hetgeen in artikel 17 onderdeel b van de arbeidsovereenkomst met als ingangsdatum 17 augustus 2011, alsmede onder b van het concurrentie- en relatiebeding zoals opgenomen in de overeenkomst d.d. 13 mei 2015 staat vermeld, belemmerd om na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in dienst te treden of een arbeidsverhouding aan te gaan (daaronder valt ook het verrichten van werkzaamheden als zzp’er) bij opdrachtgevers van de organisatie, waaronder dus ook Rivierduinen, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 9a lid 1 Waadi, zodat naar het oordeel van de kantonrechter sprake is van nietigheid op grond van lid 2 en op dit deel van de bedingen door FZB dan ook geen beroep kan worden gedaan. Nog los van de vraag of VZO als concurrerend is aan te merken, was het gedaagde 2 toegestaan om op 11 mei 2016 VZO op te richten. Indien wordt uitgegaan van de situatie dat de overeenkomst d.d. 13 mei 2015 rechtsgeldig tot stand is gekomen, is de kantonrechter voorts van oordeel dat ten aanzien van het daarin opgenomen concurrentie-en relatiebeding onderdeel c aanleiding bestaat tot de door gedaagde 2 in reconventie gevorderde gedeeltelijke vernietiging daarvan, bestaande uit een beperking in tijdruimte, nu gedaagde 2 in verhouding tot het te beschermen belang van FZB, door het beding onbillijk wordt benadeeld in de zin van artikel 7:653 lid 3 onderdeel b BW. Een beding met een looptijd van één jaar vanaf de datum van uitdiensttreding ligt daarbij naar het oordeel van de kantonrechter meer in de rede. Voorgaande heeft tot gevolg dat ook de looptijd van onderdeel c van het concurrentie- en relatiebeding zoals opgenomen in de overeenkomst d.d. 13 mei 2015, ten tijde van de oprichting van VZO reeds was verstreken. Ten aanzien van hetgeen is bepaald in artikel 17 onderdeel a van de arbeidsovereenkomst met als ingangsdatum 17 augustus 2011, alsmede onderdeel a van de overeenkomst d.d. 13 mei 2015 is de kantonrechter van oordeel dat dit deel van het beding vernietigbaar is nu gedaagde 2 in verhouding tot het te beschermen belang van FZB, door het beding onbillijk wordt benadeeld. Naast de omstandigheid dat het geheimhoudingsbeding erg ruim geformuleerd en onbeperkt is, is de kantonrechter van een overtreding daarvan door gedaagde 2 niet gebleken. FZB heeft ten slotte gesteld dat sprake is van onrechtmatige werknemersconcurrentie. Hoewel VZO voor Rivierduinen werkzaamheden verricht, is door FZB gesteld nog gebleken dat gedaagde 2 stelselmatig (andere) klanten van FZB heeft benaderd en/of dat hij klanten echt heeft geprobeerd over te halen om naar VZO over te stappen. Dat sprake is van een stelselmatige en substantiële afbraak van het duurzame bedrijfsdebiet door gedaagde 2 is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet komen vast te staan.
Ten aanzien van gedaagde 3
De kantonrechter acht ook hetgeen in artikel 18 onderdeel b van de arbeidsovereenkomst met gedaagde 3 is opgenomen in strijd artikel 9a lid 1 Waadi, zodat sprake is van nietigheid op grond van lid 2. Ten aanzien van artikel 18 onderdeel c van de arbeidsovereenkomst met als ingangsdatum 30 november 2013 geldt dat de looptijd van één jaar na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 1 september 2015 is verlopen. Vast staat dat VZO pas op 11 mei 2016 is opgericht. Bij brief d.d. 28 juli 2014, waarvan gedaagde 3 de ondertekening niet heeft betwist, is nader bepaald dat artikel 18a van de arbeidsovereenkomst in die zin dient te worden uitgelegd dat gedaagde 3 in zijn nieuwe functie binnen GGZ Haagstreek/Rivierduinen de relatie van FZB met opdrachtgever, dan wel de (toekomstige) werkzaamheden van de fysieke zorgbegeleiders niet mag verstoren en/of in de weg mag staan. De kantonrechter is ten aanzien van dit onderdeel van het beding van oordeel dat aanleiding bestaat tot de door gedaagde 3 in reconventie gevorderde gedeeltelijke vernietiging daarvan, bestaande uit een beperking in tijdsruimte, nu gedaagde 3 in verhouding tot het te beschermen belang van FZB, door het beding onbillijk wordt benadeeld in de zin van artikel 7:653 lid 3 onderdeel b BW. Een beperking van artikel 18a in looptijd tot één jaar wordt in dit geval redelijk geacht. Van overtreding van het geheimhoudingsbeding is voorts niet gebleken. Ook de vordering ten aanzien van onrechtmatige werknemersconcurrentie wordt afgewezen.
Ten aanzien van VZO
Het ten aanzien van VZO gevorderde kan niet worden gegrond op de wet dan wel enige in de arbeidsovereenkomst dan wel beëindigingsovereenkomst opgenomen bepaling. Daarbij komt dat het concurrentie- en relatiebeding van gedaagde 2 deels nietig en vernietigbaar is en voor het overige deel de looptijd daarvan, na beperking in duur, per 7 mei 2016 is verstreken. FZB heeft daarnaast gevorderd om gedaagde 3, gedaagde 2 en VZO hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 25.000 uit hoofde van voorschot van de schade, te weten gederfde winst, uit hoofde van onrechtmatige daad. Dat er sprake is van een jegens FZB door gedaagde 2, gedaagde 3 en VZO gepleegde onrechtmatige daad is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen niet komen vast te staan, zodat het gevorderde eveneens niet kan worden toegewezen. Ook de vorderingen ex artikel 843a Rv worden afgewezen.