Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 18 oktober 2017
ECLI:NL:RBMNE:2017:6011
werknemer/werkgever
Feiten
Werknemer is op 1 april 1996 bij werkgever in dienst getreden als administratief en technisch huishoudelijk medewerker. Op dinsdag 1 december 2009 heeft hij in opdracht van zijn leidinggevende, de heer A, samen met zijn collega in het pand van werkgever een vergadertafel van de ene ruimte naar een andere ruimte versjouwd. Op 17 maart 2010 heeft werknemer zich ziek gemeld. Bij beschikking van 29 juni 2010 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 augustus 2010. Bij deze ontbinding speelde de arbeidsongeschiktheid van werknemer geen rol. Sinds deze beëindiging van de arbeidsovereenkomst ontvangt werknemer een WIA-uitkering. Werknemer vordert veroordeling van werkgever tot vergoeding van de door hem geleden en in de toekomst nog te lijden schade. Werkgever voert verweer.
Oordeel
Arbeidsrechtelijke omkeringsregel
Voor de toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel is ten eerste vereist dat vast komt te staan dat werkgever niet aan haar zorgplicht als werkgever heeft voldaan. Volgens werknemer is dit het geval, omdat hij een tafel van 130 kg heeft moeten versjouwen, terwijl de maximale tilnorm 23 kg bedraagt. Er zal veronderstellenderwijs uit worden gegaan van een maximale tilnorm van 23 kg. Omdat werknemer de tafel samen met zijn collega heeft versjouwd, mocht deze tafel, uitgaande van deze maximale tilnorm, 46 kg wegen. Werkgever heeft betwist dat de tafel te zwaar is geweest om met twee personen te versjouwen. Volgens werknemer blijkt het gewicht van de tafel uit een door hem overgelegd e‑mailbericht van de leverancier van de tafel, A, van 14 januari 2016. Op grond van dit e-mailbericht kan niet worden vastgesteld dat het door A genoemde gewicht betrekking heeft op de door werknemer versjouwde tafel, waarbij in aanmerking wordt genomen dat werknemer de in dit e-mailbericht genoemde afbeeldingen niet heeft overgelegd. Hier komt nog bij dat werknemer als getuige net als A een breedte van de tafel van 120 cm noemt, maar de lengte noemt hij niet, terwijl B als getuige een lengte van 2-3 m noemt. Of de tafel inderdaad 320 cm lang was staat dus niet vast, terwijl de lengte van de tafel uiteraard wel van belang is voor het gewicht. Voorts is van belang dat werknemer stelt dat hij van C de tafel inclusief het onderstel moest versjouwen. Als getuige verklaart werknemer echter zelf dat eerst het onderstel is gedemonteerd en vervolgens alleen het tafelblad is versjouwd, hetgeen door de getuige B is bevestigd. Voor zover al uitgegaan zou moeten worden van het e-mailbericht van A dient het gewicht van het onderstel dus niet te worden meegeteld. Het gaat daarom in ieder geval niet om een tafel van 130 kg. Ter comparitie is namens werkgever verklaard dat er in 2013 telefonisch contact is geweest met A, dat A nog precies wist welke tafel zij geleverd had, en dat toen is gezegd dat het tafelblad van licht materiaal, spaanplaat, was gemaakt en dat het gewicht vooral in de stalen poten zat. Op grond van het voorgaande heeft werknemer zijn standpunt dat de tafel zwaarder was dan de maximale tilnorm van 46 kg voor twee personen onvoldoende onderbouwd. Omdat de onduidelijkheid met betrekking tot het gewicht van tafelblad reeds uit de door werknemer zelf overgelegde stukken blijkt, had het op de weg van werknemer gelegen aanstonds een specifiek bewijsaanbod te doen. Dit had te meer op zijn weg gelegen omdat er reeds (uitgebreide) getuigenverhoren hadden plaatsgevonden. Indien werknemer nader getuigenbewijs zou hebben willen leveren, had het op zijn weg gelegen aan te geven welke getuige hij nog over welk onderwerp had willen horen. Dit alles heeft hij niet gedaan. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan zijn algemene bewijsaanbod. Nu niet is komen vast te staan dat werkgever haar zorgplicht als werkgever heeft geschonden, is aan de eerste voorwaarde voor toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet voldaan. Voor toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel moet voorts zijn voldaan aan de voorwaarde dat de werknemer stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die door het werken onder voor de gezondheid schadelijke omstandigheden kunnen zijn veroorzaakt. Voor het vermoeden dat de gezondheidsschade van de werknemer door deze omstandigheden is veroorzaakt is echter geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is. Werkgever heeft in dit verband betwist dat werknemer bij het versjouwen van tafel letsel heeft opgelopen. Zij wijst op de diverse getuigenverklaringen en op het feit dat werknemer eerst op 18 februari 2010, dus ruim tweeënhalve maand na het tillen van de tafel, een echo van zijn schouder heeft laten maken. Voor zover er al van zou moeten worden uitgegaan dat werkgever haar zorgplicht als werkgever heeft verzaakt, dan heeft werknemer op grond van het voorgaande onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat zijn schouderklachten daardoor kunnen zijn veroorzaakt. Samengevat komt het erop neer dat niet is komen vast te staan dat werknemer bij het versjouwen van de tafel een ‘knapje’ in zijn schouder heeft gevoeld. Zijn eigen getuigenverklaring is hiervoor onvoldoende. Dit kan evenmin worden afgeleid uit de door hem gestelde directe melding aan C, D en E, want dat hij die melding heeft gedaan is evenmin gebleken. Verder is van belang dat werknemer eerst op 27 januari 2010, dus bijna twee maanden na het versjouwen van de tafel, zijn huisarts heeft bezocht en dat hij zich eerst op 17 maart 2010, dus drieënhalve maand later, heeft ziek gemeld. Mede gezien dit tijdsverloop is daarom het verband tussen de schouderklachten en het versjouwen van de tafel, ook in het geval de maximale tilnorm is overschreden, te onzeker. Gedurende dit tijdsverloop kunnen de klachten immers ook door een andere, niet aan werkgever toe te rekenen, oorzaak zijn ontstaan. De verklaring van werknemer als getuige dat hij na 1 december 2009 niet meer kon sjouwen, en dat hij zich daarna thuis niet vertild kan hebben, is onvoldoende voor een andere conclusie. Het beroep op de omkeringsregel gaat dus niet op. Dit betekent dat de gewone regels van stelplicht en bewijslast van toepassing zijn. Deze komen erop neer dat werknemer dient te stellen en zo nodig dient te bewijzen dat zijn schouderklachten in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor werkgever zijn ontstaan. Uit hetgeen met betrekking tot de omkeringsregel is overwogen volgt dat werknemer ook bij toepassing van de gewone bewijslastverdeling niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en zijn bewijsaanbod te vaag is. Zijn vordering moet daarom worden afgewezen. Met betrekking tot de door werknemer genoemde immateriële schade heeft hij zijn belang bij de gevorderde verklaring voor recht overigens in het geheel niet onderbouwd. Hij heeft immers niet gesteld, ook niet summier, dat het versjouwen van de tafel psychisch letsel tot gevolg heeft gehad. Wat betreft deze schadepost is de vordering ook op die grond niet toewijsbaar.