Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 6 december 2017
ECLI:NL:RBMNE:2017:6028
X/voegersbedrijf Y
Feiten
X is als zelfstandige zonder personeel werkzaam in de voegersbranche. Op 25 januari 2009 is X als bestuurder van de bedrijfsauto van voegersbedrijf Y (hierna: opdrachtgever Y) een eenzijdig ongeval overkomen, waarbij X gewond is geraakt. X vordert de rechtbank voor recht te verklaren dat opdrachtgever Y jegens hem tekort is geschoten in haar verplichting zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering. X beroept zich in dit verband op het standpunt dat analoge toepassing van artikel 7:611 BW en/of artikel 6:248 BW en/of artikel 6:162 BW als grondslag kan dienen voor de schadevergoedingsplicht van opdrachtgever Y vanwege het niet voorzien in een deugdelijke verzekering voor de bedrijfsauto.
Oordeel
Verhouding artikel 7:658 BW en artikel 7:611 BW
De rechtbank overweegt als volgt. Een wezenlijk onderscheid tussen artikel 7:658 en 7:611 BW is dat het laatstgenoemde artikel niet een uitbreiding van de zorgplicht kent – op grond waarvan onder omstandigheden ook bescherming wordt geboden aan personen die niet als werknemer kunnen worden gekwalificeerd. De analoge toepassing van artikel 7:611 BW op de verhouding tussen de opdrachtgever en de zelfstandige ondernemer, leidt tot een uitbreiding van de verplichting van de werkgever om ten behoeve van anderen dan zijn werknemers een behoorlijke verzekering af te sluiten. De rechtbank ziet echter geen aanknopingspunten voor het aannemen van een dergelijke uitbreiding, nu hiervoor een wettelijke basis ontbreekt. In dit verband is voorts nog van betekenis dat artikel 7:611 BW, anders dan artikel 7:658 BW, niet primair een artikel is waarop aansprakelijkheid van de werkgever kan worden gegrond.
Redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 BW
Zowel de aanvullende als de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid voorzien naar het oordeel van de rechtbank evenmin in een grond voor aansprakelijkheid van opdrachtgever Y. De verplichting tot het afsluiten van een behoorlijke verzekering geldt in beginsel niet ten opzichte van een zelfstandig ondernemer, omdat deze in het algemeen niet gehouden is gebruik te maken van de bedrijfsauto van diens opdrachtgever en als zelfstandig ondernemer in het algemeen juist gebruik maakt van zijn eigen bedrijfsauto. Dit zou anders kunnen zijn ingeval van bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de in het kader van een overeenkomst van opdracht opgelegde verplichting om bij het uitvoeren van de opdracht gebruik te maken van de bedrijfsauto van de opdrachtgever. Naar het oordeel van de rechtbank zou onder dergelijke omstandigheden kunnen worden geconcludeerd dat de opdrachtnemer voor het gebruik van de bedrijfsauto in dezelfde positie verkeert als een werknemer.
Bijzondere-omstandighedentoets
De rechtbank is van oordeel dat X geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aannemelijk kunnen maken dat hij instructies van opdrachtgever Y heeft gekregen om diens bedrijfsauto te gebruiken. De enkele omstandigheid dat opdrachtgever Y zijn bedrijfsauto aan X ter beschikking heeft gesteld, leidt niet tot de conclusie dat X om die reden in dezelfde positie als een werknemer verkeert. De omstandigheid dat X om praktische en/of financiële redenen gebruik heeft gemaakt van de bedrijfsauto van opdrachtgever Y, is eveneens onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is geweest van verplichting die niet ter vrije keuze van X stond om van zijn eigen auto gebruik te maken. De rechtbank oordeelt dan ook dat het niet afsluiten van een inzittendenschadeverzekering niet in strijd is met de, ten opzichte van X in acht te nemen, redelijkheid en billijkheid. Van onrechtmatig handelen jegens X is dan ook geen sprake.