Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Stichting Meriant
Hoge Raad, 22 december 2017
ECLI:NL:HR:2017:3241

werkneemster/Stichting Meriant

Rechter is niet verplicht voorzieningen te treffen voor de onderbreking van de arbeidsovereenkomst bij herstel.

Feiten

(Cassatieberoep van AR 2016-1004.) Werkneemster is op 1 mei 1978 in dienst getreden bij de rechtsvoorgangster van Meriant, een organisatie die zorg en ondersteuning biedt aan ouderen op onder meer de locaties Coornhert State en Anna Schotanus te Heerenveen. Werkneemster was parttime als verzorgende werkzaam op locatie Coornhert State. Op enig moment hebben zich incidenten voorgedaan op de locatie Coornhert State en is de verhouding tussen werkneemster en haar leidinggevende slecht geworden. Nadien is tussen werkgever en werkneemster discussie ontstaan. Werkgever verlangde dat werkneemster aan een verbetertraject deelnam. Werkneemster meende evenwel dat zij niet disfunctioneerde, maar enkel omwille van de goede verstandhouding bereid was elders te gaan werken (andere locatie). Tussen partijen vonden op enig moment onderhandelingen over het einde van de arbeidsovereenkomst plaats. Werkneemster keerde niet meer terug op het werk. Werkgever stelde zich op het standpunt dat sprake is van werkweigering en verzocht ontbinding. De kantonrechter ontbond op die grond (e-grond) per 10 februari 2016 de arbeidsovereenkomst en wees de transitievergoeding af. Het hof oordeelde anders. Ondanks het mislukte verbetertraject zou geen sprake zijn van een verstoorde arbeidsverhouding nu de leidinggevende van werkneemster inmiddels was vertrokken en werkneemster bereid was op een andere vestiging te werken. Veroordeling tot herstel van de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2016 zonder nadere voorzieningen nu werkneemster onbetaald verlof had opgenomen voor aanvang ontbindingsprocedure. Volgens werkneemster is het treffen van voorzieningen (art. 7:682 lid 6 BW) voor de tussenliggende periode een dwingend voorschrift waarvan alleen middels een beroep op de strenge norm van artikel 6:248 BW kan worden afgeweken.

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt.

Herstel van de arbeidsovereenkomst verplicht niet tot treffen van voorzieningen

Op grond van artikel 7:683 lid 4 BW is bij een veroordeling tot herstel van de dienstbetrekking artikel 7:682 lid 6 BW van overeenkomstige toepassing. Volgens artikel 7:682 lid 6 BW bepaalt de rechter met ingang van welk tijdstip de arbeidsovereenkomst wordt hersteld en treft hij voorzieningen omtrent de rechtsgevolgen van de onderbreking van de arbeidsovereenkomst. De parlementaire geschiedenis van deze bepaling bevat zowel passages waarin wordt opgemerkt dat de rechter die de arbeidsovereenkomst herstelt voor een eventuele tussenliggende periode “voorzieningen [zal] moeten treffen” (bijv. Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 119-120) als passages waarin staat dat de rechter een dergelijke voorziening “kan (…) treffen” (bijv. Kamerstukken I 2013/14, 33 818, E, p. 17). Wanneer echter de parlementaire stukken in samenhang worden bezien, blijkt dat de wetgever het aan de rechter heeft willen overlaten om te beoordelen welke voorziening in welk geval nodig is, en dat daarbij geen afwijking is beoogd van het voorheen geldende recht, waarin in artikel 7:682 lid 2 (oud) BW was bepaald dat de rechter bij een veroordeling tot herstel van de arbeidsovereenkomst voorzieningen “kan (…) treffen”. Steun aan die lezing biedt dat de uitdrukking ‘voorzieningen treffen’ inhoudelijk onbepaald is, en dat ook het bepalen dat over de periode van onderbreking geen, of slechts een minimale, betaling behoeft te worden verricht, kan worden beschouwd als een beslissing omtrent het treffen van een voorziening. Artikel 7:682 lid 6 BW moet in het licht van het voorgaande aldus worden begrepen, dat de rechter bij herstel van de arbeidsovereenkomst, als daarbij een periode van onderbreking van die overeenkomst optreedt, moet beslissen of daarvoor een voorziening moet worden getroffen, en, zo ja, welke voorziening. Daarbij geldt, anders dan het middel verdedigt, niet dat de rechter het treffen van een voorziening alleen achterwege mag laten als het wel treffen daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het hof heeft terecht niet tot maatstaf genomen of het treffen van een voorziening naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.