Rechtspraak
Sint Maarten Medical Center/werkneemster
Feiten
Deze Caribische zaak betreft een geschil tussen een gynaecoloog en haar werkgever over de uitvoering van een fiscale expatregeling in Sint Maarten. In cassatie gaat het om de vraag of het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door te oordelen dat de werkgever niet aan een (inspannings)verplichting heeft voldaan om tot daadwerkelijke uitvoering van de expatregeling te komen en derhalve verplicht is tot schadevergoeding. Bij beschikking van 7 oktober 2016 heeft het hof de beschikking van het GEA vernietigd en SMMC veroordeeld tot betaling aan werkneemster van NAf 114.116,09 en het verschil tussen het aan haar vanaf mei 2015 uitbetaalde nettoloon en het nettoloon op grond van de nettoloonafspraak, te vermeerderen met wettelijke rente, met afwijzing van het meer of anders gevorderde. SMMC heeft tegen de beschikking van het hof (tijdig) beroep in cassatie ingesteld.
Conclusie A-G (Vlas)
Onderdeel 1 klaagt in de kern dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door SMMC te veroordelen tot betaling van schadevergoeding wegens schending van een (inspannings)verplichting om werkneemster daadwerkelijk te laten profiteren van de expatregeling. Hoewel werkneemster niet expliciet heeft gesteld dat zij ten gevolge van de tekortkoming van SMMC schade heeft geleden waarvan zij vergoeding vordert, is het niet onbegrijpelijk dat het hof de stellingen en de vordering van werkneemster, in samenhang bezien, op die wijze heeft uitgelegd en het gevorderde verschil heeft aangemerkt als schade ten gevolge van het tekortschieten van SMMC in de op haar rustende inspanningsverplichting. Het gevorderde verschil tussen het nettosalaris dat zij maandelijks heeft ontvangen en het nettosalaris dat zij zou hebben ontvangen als met ingang van 1 september 2011 de expatregeling was toegepast op het nettoloon strekt onmiskenbaar ertoe dat werkneemster in de financiële positie wordt gebracht waarin zij zou hebben verkeerd wanneer SMMC wél de benodigde voortvarende stappen had ondernomen. Nu het hof m.i. een begrijpelijke uitleg heeft gegeven aan het standpunt van werkneemster, is SMMC niet geschaad in haar recht om zich naar behoren te kunnen verdedigen. Op deze uitleg had SMMC immers bedacht moeten zijn. Het voorgaande brengt mee dat onderdeel 1 in al zijn onderdelen faalt.
Onderdeel 2, uiteenvallend in vijf subonderdelen, is gericht tegen rov. 3.8-3.9 van de bestreden beschikking. Hierin heeft het hof kort gezegd overwogen dat SMMC ten aanzien van de periode na 15 juni 2015 de voorwaarde heeft gesteld dat zij het verschil in termijnen zou uitbetalen aan werkneemster indien en voor zover de Belastingdienst instemde met het verlenen van terugwerkende kracht aan de nettoloonafspraak. Van werkneemster kon in redelijkheid niet worden gevergd dat zij met deze voorwaarde instemde. Volgens het hof heeft SMMC ook na 15 juni 2015 niet de inspanningen geleverd die van haar mochten worden verwacht om werkneemster daadwerkelijk te laten profiteren van de expatregeling. Het hof is kennelijk en niet onbegrijpelijk ervan uitgegaan dat SMMC haar voorstel van 14 september 2015, met de daarin vervatte voorwaarde dat de Belastingdienst zou instemmen met het verlenen van terugwerkende kracht, ook na de mondelinge behandeling van 3 februari 2016 heeft gehandhaafd. Verder heeft SMMC in haar verweerschrift in hoger beroep gesteld dat SMMC op 18 april 2016 nogmaals heeft verzocht ‘de nettoloonafspraak (zoals reeds op 14 september 2015 aan werkneemster werd verzonden) getekend te retourneren’, waaruit het hof de gevolgtrekking heeft kunnen maken dat SMMC ook na de beschikking van het GEA is blijven persisteren bij het voorstel van 14 september 2015 en de daarin opgenomen voorwaarden. Bovendien heeft het hof uit de stellingen van werkneemster bij pleidooi in hoger beroep kunnen afleiden dat het afhankelijk maken van de betaling van het verschil van de instemming van de Belastingdienst met het verlenen van terugwerkende kracht aan de nettoloonafspraak een van de redenen was dat zij niet akkoord kon gaan met het voorstel van 14 september 2015. Hieraan doet niet af dat werkneemster mogelijk ook om andere redenen, zoals de door SMMC voorgestelde betaling in termijnen, niet kon instemmen met het voorstel. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
Oordeel HR
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 lid 1 Wet RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.