Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 21 december 2017
ECLI:NL:GHSHE:2017:5860
werkgeefster/werkneemster
Feiten
Werkneemster is op 1 juni 2016 bij werkgeefster in dienst getreden in de functie van administratief medewerkster. Voorafgaand aan dit dienstverband was werkneemster van 1 oktober 2014 tot 1 juni 2016 in dienst bij TTZ. De echtgenoot van werkneemster was sinds 1990 enig directeur-aandeelhouder van VTL. Medio 2014 werd de echtgenoot van werkneemster benaderd door A om een overname van de bedrijven van de echtgenoot van werkneemster door TTZ te bespreken. Naast de overname van de activa nam TTZ ook het personeel over van VTL. Dit had tot gevolg dat werkneemster en haar echtgenoot per 1 oktober 2014 in dienst zijn getreden bij TTZ. VTL is met ingang van 5 april 2016 in staat van faillissement verklaard. Op 15 december 2016 is werkneemster, evenals haar echtgenoot, op staande voet ontslagen. De kantonrechter heeft in eerste aanleg, kort samengevat, de opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden vernietigd en de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 juli 2017 (art. 7:669 lid 3 sub g BW). Werkgeefster heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking. Zij heeft zeven grieven aangevoerd.
Oordeel
Ontslag op staande voet
Werkneemster is op 15 december 2016 op staande voet ontslagen omdat zij wist – althans behoorde te te weten – dat, onder meer en samengevat, de echtgenoot van werkneemster nota’s voor door hem als werknemer verrichte werkzaamheden, met de AGB-code van een voormalig werknemer als declarant en het Tandtechnisch Laboratorium als declaratielocatie, bij de verzekeraar heeft ingediend en hij deze inkomsten ten goede heeft laten komen aan zichzelf in plaats van aan werkgeefster. In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die voldoende grond voor een ontslag op staande voet opleveren. Het verzoek van werkneemster tot vernietiging van dat ontslag is toegewezen. Grief 1 van werkgeefster richt zich tegen dit oordeel. Het hof stelt voorop dat de bewijslast van de dringende reden voor het ontslag op staande voet rust op werkgeefster als werkgeefster. Naar het oordeel van het hof heeft werkgeefster voorshands voldoende aangevoerd om haar in het bewijs geslaagd te achten van de hiervoor genoemde redenen voor het ontslag op staande voet, behoudens door werkneemster te leveren tegenbewijs (art. 150 Rv). Uit het voorgaande volgt dat werkneemster tot tegenbewijs met betrekking tot de hiervoor genoemde redenen voor het ontslag op staande voet dient te worden toegelaten. Het gaat dan om tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van werkgeefster dat de echtgenoot van verweerster de ingediende declaraties, die niet zijn doorbetaald aan werkgeefster, niet als onderhanden werk per 1 oktober 2014 mocht verrichten, althans voor rekening van het Tandtechnisch Laboratorium mocht verrichten, zonder dat die bedragen aan werkgeefster ten goede zouden komen. Het hof zal haar daartoe dan ook in de gelegenheid stellen. Slaagt werkneemster in het tegenbewijs, dan rust op werkgeefster de bewijslast van de dringende reden. Slaagt werkneemster niet in het tegenbewijs (of werkgeefster slaagt alsnog in het bewijs van de reden voor ontslag), dan moet de vraag worden beantwoord of werkneemster de administratie van het Tandtechnisch Laboratorium deed, waaronder het opmaken van de aan de verzekeraar verzonden nota’s en bekend was, of had moeten zijn met de benadeling van werkgeefster en desalniettemin haar medewerking hieraan heeft verleend. Gelet op het gemotiveerde verweer van werkneemster volgt uit de door werkgeefster in het geding gebrachte verklaringen nog niet zonder meer dat werkneemster de administratie van het Tandtechnisch Laboratorium deed, waaronder het opmaken van de aan de verzekeraar verzonden nota’s, en bekend was of had moeten zijn met de benadeling van werkgeefster en desalniettemin haar medewerking hieraan heeft verleend. Het hof zal werkgeefster tot bewijs van de hiervoor genoemde reden voor het ontslag op staande voet toelaten. Ook de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven houdt partijen verdeeld.
Naar het oordeel van het hof was het onderzoek bij de verzekeraar voor werkgeefster noodzakelijk om zich van de juistheid van haar vermoeden met betrekking tot het door de echtgenoot van werkneemster, samen met werkneemster toe-eigenen van gelden van werkgeefster te vergewissen en heeft zij daarbij met voldoende voortvarendheid gehandeld. Dat betekent dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. Het hof houdt de beoordeling van de vraag of de door werkgeefster gegeven dringende reden, als deze na bewijslevering komt vast te staan, het ontslag op staande voet kan dragen, aan tot na de bewijslevering.
Overige grieven
De beoordeling van de grieven 2 tot en met 6 wordt aangehouden tot na de bewijslevering. Grief 7 ziet op het verzoek tot afgifte door werkneemster van drie schilderijen, een computer en ordners met financiële stukken over het boekjaar 2015. Grief 7 faalt.