Rechtspraak
Hof van Justitie van de Europese Unie, 20 december 2017
ECLI:EU:C:2017:1014
Margarita Isabel Vega González/Sector Público del Gobierno del Principado de Asturias
Feiten
Vega González is sinds 26 mei 1989 in dienst van de overheid van Asturië. Haar arbeidsstatus was niet steeds dezelfde. Op 15 april 2011 benoemde deze overheidsdienst haar tot ambtenaar in tijdelijke dienst in de hoogste bestuursrang om een gedetacheerde ambtenaar te vervangen. Tijdens de verkiezingen voor het parlement van Asturië van 24 mei 2015 stelde Vega González zich verkiesbaar voor een politieke partij en werd zij gekozen als parlementariër. Om haar parlementaire werkzaamheden voltijds uit te kunnen voeren heeft Vega González op 13 juni 2015 een verzoek ingediend bij de overheid van Asturië om op grond van artikel 59 van Wet 3/1985 aanspraak te mogen maken op verlof wegens bijzondere diensten of anders op verlof om redenen van persoonlijke aard. Bij besluit van 23 juni 2015 heeft de Dirección General de Función Pública (directoraat-generaal van het openbaar ambt) dit verzoek verworpen, omdat verlof wegens bijzondere diensten of verlof om redenen van persoonlijke aard alleen aan ambtenaren in vaste dienst wordt toegekend en niet aan ambtenaren in tijdelijke dienst. Vega González heeft na bezwaar tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n.° 1 de Oviedo (bestuursrechtbank nr. 1 Oviedo, Spanje). Deze rechtbank heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van clausule 4 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: "raamovereenkomst"), die is opgenomen in de bijlage bij Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PbEG 1999, L 175/43).
Oordeel
Met haar eerste vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat het begrip "arbeidsvoorwaarden" als bedoeld in deze bepaling het recht omvat dat een in een parlementaire functie gekozen werknemer de mogelijkheid biedt te profiteren van verlof wegens bijzondere diensten, welk recht is vastgelegd in een nationale regeling op grond waarvan de arbeidsverhouding wordt opgeschort, zodat is gewaarborgd dat de werknemer voor de duur van zijn parlementaire mandaat zijn arbeidsplaats en bevorderingsrecht behoudt. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Wat het begrip "arbeidsvoorwaarden" in de zin van clausule 4 van de raamovereenkomst betreft, heeft het Hof reeds geoordeeld dat juist het dienstverband, namelijk de arbeidsverhouding tussen een werknemer en zijn werkgever, het beslissende criterium vormt om te bepalen of een maatregel onder dat begrip valt (HvJ EU 12 december 2013, C-361/12, ECLI:EU:C:2013:830, Carratù, punt 35; HvJ EU 13 maart 2014, C-38/13, ECLI:EU:C:2014:152, Nierodzik, punt 25, en HvJ EU 14 september 2016, C-596/14, ECLI:EU:C:2016:683, De Diego Porras, punt 26, en beschikking van 9 februari 2017, C-443/16, ECLI:EU:C:2017:109, Rodrigo Sanz, punt 32). Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat de regels die gelden voor de vaststelling van de toepasselijke opzegtermijn in geval van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd deel uitmaken van de "arbeidsvoorwaarden" in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst (zie in die zin arrest Nierodzik). Hetzelfde geldt voor de vergoeding die een werkgever aan een werknemer moet betalen ofwel wegens de onrechtmatige beperking van de duur van diens arbeidsovereenkomst (zie in die zin arrest Carratù, punt 37) ofwel na de opzegging van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (zie in die zin arrest De Diego Porras, punt 31). Een besluit – zoals hetwelk aan de orde is in het hoofdgeding – om verlof wegens bijzondere diensten toe te kennen, waardoor bepaalde elementen van de arbeidsverhouding worden opgeschort terwijl andere blijven bestaan vallen onder het begrip "arbeidsvoorwaarden" in de zin van artikel 4 van de raamovereenkomst.
Met haar tweede vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of clausule 4 van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat deze clausule zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, waarin volledig wordt uitgesloten dat een werknemer voor bepaalde tijd met het oog op de uitoefening van een politiek mandaat verlof wordt toegekend op grond waarvan de arbeidsverhouding wordt opgeschort tot de terugkeer van deze werknemer na afloop van dit mandaat, terwijl het recht op een dergelijk verlof wel wordt toegekend aan werknemers in vaste dienst. In het onderhavige geval moet worden vastgesteld dat werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst verschillend worden behandeld, aangezien een werknemer in vaste dienst die in een politieke functie is gekozen in aanmerking komt voor verlof wegens bijzondere diensten op grond waarvan de arbeidsverhouding wordt opgeschort tot zijn terugkeer na afloop van dit mandaat, terwijl een werknemer met een overeenkomst voor bepaalde tijd ontslag moet nemen om zijn mandaat te kunnen uitoefenen. Het betrokken verschil in behandeling bij de toekenning van het recht op verlof wegens bijzondere diensten zou – niettegenstaande het verbod van clausule 4 van de raamovereenkomst – enkel gerechtvaardigd kunnen zijn in het geval dat de door een werknemer als Vega González in het kader van haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd verrichte werkzaamheden niet identiek zijn met of gelijkwaardig zijn aan die van werknemers in vaste dienst, aangezien dat verschil in behandeling dan verschillende situaties zou betreffen (zie naar analogie HvJ EU 18 oktober 2012, gevoegde zaken C-302/11-C‑305/11, ECLI:EU:C:2012:646, Valenza e.a., punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en arrest De Diego Porras, punt 41). Hoewel de verwijzende rechterlijke instantie niet uitsluit dat de spoedeisendheid en de noodzakelijkheid van een tijdelijke benoeming alsmede de voorzienbaarheid van het einde van de arbeidsverhouding in beginsel precieze en concrete factoren kunnen vormen op grond waarvan een verschil in behandeling bij de toekenning van verlof wegens bijzondere diensten gerechtvaardigd kan zijn, heeft deze zelfde rechterlijke instantie in de onderhavige zaak evenwel nader aangegeven dat dergelijke argumenten niet gelden in een situatie zoals die welke aanleiding heeft gegeven tot het hoofdgeding, waarin de post al meer dan vier jaar door dezelfde tijdelijke werknemer wordt vervuld. Concluderend moet op de tweede vraag worden geantwoord dat clausule 4 van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat deze clausule zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, waarin volledig wordt uitgesloten dat een werknemer voor bepaalde tijd met het oog op de uitoefening van een politiek mandaat verlof wordt toegekend op grond waarvan de arbeidsverhouding wordt opgeschort tot de terugkeer van deze werknemer na afloop van dit mandaat, terwijl het recht op een dergelijk verlof wel wordt toegekend aan werknemers in vaste dienst.