Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 14 november 2017
ECLI:NL:GHARL:2017:11452
werkneemster/Vinus Vita B.V.
Feiten
Werkneemster is met ingang van 1 januari 2000 in dienst getreden van Vinus Vita in de functie van hoofd verkoop binnendienst. Werkneemster is sinds 22 april 2016 arbeidsongeschikt. Bij brief van 30 juni 2016 heeft mr. Alkan namens Vinus Vita de arbeidsovereenkomst met werkneemster opgezegd tegen 30 september 2016 (met toestemming UWV, bedrijfseconomische redenen). Werkneemster heeft in eerste aanleg onder meer verzocht het gegeven ontslag te vernietigen. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking het door werkneemster verzochte afgewezen en Vinus Vita veroordeeld om aan werkneemster een transitievergoeding te betalen van € 11.488 bruto.
Oordeel
Grief I is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter dat Vinus Vita Nederland B.V., in de persoon van bestuurder 1, bevoegd was een aanvraag voor een ontslagvergunning in te dienen bij het UWV. Het hof is van oordeel dat de bestuurder 2, een (indirect) tegenstrijdig belang dan wel een persoonlijk belang had bij de beslissing van Vinus Vita om over te gaan tot het ontslag van werkneemster, aangezien hij echtgenoot was/is van werkneemster. Op grond van artikel 2:240 lid 2 BW en artikel 17 lid 1 en lid 2 van de statuten was Vinus Vita Nederland B.V., in de persoon van bestuurder 1, gelet op het hiervoor vermelde tegenstrijdig belang van de bestuurder 2, als afzonderlijk algemeen directeur bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen. Grief I faalt. Met grief II komt werkneemster allereerst op tegen de beslissing van de kantonrechter dat bedrijfseconomische redenen verval van arbeidsplaatsen noodzakelijk maakten, waaronder de arbeidsplaats van werkneemster. Het hof is van oordeel dat de bedrijfseconomische noodzaak voor Vinus Vita om verschillende kostenbesparende maatregelen te nemen, waaronder het verval van arbeidsplaatsen, zoals Vinus Vita ook heeft aangevoerd in de procedure bij het UWV, voldoende is komen vast te staan. Grief II is tevens gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de functie van werkneemster niet uitwisselbaar is met die van andere medewerkers. Het hof is van oordeel dat zowel werkneemster als A en B en C ieder een unieke functie hadden met eigen taken en verantwoordelijkheden en een bij die functie behorende beloning. Van strijd met het afspiegelingsbeginsel is dan ook geen sprake geweest. Met betrekking tot de vraag of er herplaatsingsmogelijkheden, al dan niet met behulp van scholing, voor werkneemster waren, overweegt het hof dat uitgaande van de ex-tuncbeoordeling, het hof van oordeel is dat niet is komen vast te staan dat destijds herplaatsingsmogelijkheden, al dan niet met behulp van scholing, voor werkneemster aanwezig waren. Grief II faalt. Het voorgaande betekent dat Vinus Vita terecht, gebruik makend van de door het UWV verleende toestemming, de arbeidsovereenkomst met werkneemster kon opzeggen vanwege bedrijfseconomische redenen. Van (ernstig) verwijtbaar handelen van Vinus Vita jegens werkneemster is dan ook geen sprake geweest. Toekenning van een billijke vergoeding is niet aan de orde. Grief IV faalt. Partijen zijn het er niet over eens of bij de berekening van de transitievergoeding een vergoeding ter zake van overwerk moet worden meegenomen. De vaststelling van de hoogte van de transitievergoeding is afhankelijk van de uitkomst van de eventuele bewijslevering door Vinus Vita en de beslissing van het hof in de procedure met zaaknummer 200.215.539 ten aanzien van de vraag of in de periode 2009 tot en met april 2016 ter zake van overuren een bedrag van € 168.628,12 onverschuldigd aan werkneemster is betaald. Het hof zal de beslissing ten aanzien van de transitievergoeding dan ook aanhouden.