Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 22 augustus 2017
ECLI:NL:GHARL:2017:11463
werknemer/Permar Energiek B.V.
Feiten
Bij beschikking van 13 januari 2017 heeft de Kantonrechter Gelderland een ontbindingsverzoek van Permar Energiek B.V. (hierna: Permar) ingewilligd. Werknemer is tegen dit oordeel in hoger beroep gekomen en heeft tien beroepsgronden gericht tegen het oordeel van de kantonrechter. Na indiening van het verzoekschrift binnen de geldende termijn voor hoger beroep, heeft werknemer zijn verzoek gewijzigd door indiening van een aanvullend verzoekschrift. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof ambtshalve geconstateerd dat dit aanvullend verzoekschrift buiten de geldende termijn voor hoger beroep is ingediend. In het verlengde daarvan heeft het hof aan Permar gevraagd of hij instemde met de verzochte wijziging van het verzoek. Permar heeft daarop aangegeven niet in te stemmen met de wijziging.
Oordeel
Tweeconclusieregel
Het hof oordeelt als volgt. De tweeconclusieregel brengt met zich dat beroepsgronden in beginsel niet later dan het beroepschrift kunnen worden aangevoerd. Daarnaast is ook niet gebleken dat de door de Hoge Raad aanvaarde uitzonderingen op deze strakke regel – te weten: ondubbelzinnige toestemming van de wederpartij, nova en de bijzondere aard van de procedure – in het onderhavige geval aanwezig zijn. Het hof is dan ook van oordeel, met inachtneming van de tweeconclusieregel en het bezwaar van Permar tegen wijziging van het verzoek, dat het aanvullende verzoekschrift dient te worden aangemerkt als een nieuwe beroepsgrond en te laat is ingediend. Het aanvullende verzoekschrift wordt derhalve buiten beschouwing gelaten.
Reikwijdte artikel 7:683 lid 3 BW
Werknemer verzoekt het hof voorts de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en Permar te veroordelen tot (door)betaling van het loon vanaf 1 maart 2017, zijnde de datum met ingang waarvan de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft ontbonden. Naar het oordeel van het hof kan dit verzoek niet worden ingewilligd, omdat artikel 7:683 lid 3 BW het hof louter de bevoegdheid verleent een ten onrechte ontbonden arbeidsovereenkomst te herstellen dan wel in de plaats daarvan een billijke vergoeding toe te kennen. Een ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan niet door het hof ongedaan gemaakt worden door de beschikking van de kantonrechter te vernietigen. Het voorgaande brengt dan ook met zich dat de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2017 is ontbonden en dat er geen grondslag bestaat voor (door)betaling van het loon. Het hoger beroep van werknemer wordt verworpen.