Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 14 juni 2017
ECLI:NL:RBMNE:2017:6756

werknemer/werkgever

Ontslag op staande voet wegens niet goed uitgevoerde eindcontrole na asbestsanering. Werkgever dient door middel van bewijsopdracht aan te tonen dat er nog asbesthoudende kitresten aanwezig waren. Aanhouding van verdere beslissing.

Feiten

Werkgever is een onderneming die zich bezighoudt met inspecties op locaties waar asbest verwijderd is. Door werkgever worden wettelijk verplichte eindcontroles conform de NEN-norm 2990:2012 verricht op locaties waar asbest is verwijderd, waarna een locatie al dan niet wordt vrijgegeven. Werknemer is per 1 oktober 2012 voor onbepaalde tijd in dienst van werkgever getreden en heeft op 18 januari 2017 in opdracht van werkgever een containment (afgeschermde ruimte, kantonrechter) op het adres visueel geïnspecteerd. In het door hem opgemaakte inspectierapport heeft hij vermeld dat op deze locatie op het moment van de inspectie geen visueel waarneembare asbestresten c.q. asbestverdachte materialen of stof zijn aangetroffen. Werknemer is op 19 januari 2017 op staande voet ontslagen door werkgever omdat, kort samengevat, asbest is achtergelaten door werkgever in een containment.

Oordeel

De kern van het geschil betreft daarom nu de vraag of werkgever aan werknemer een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding verschuldigd is en of het tussen partijen geldende concurrentie- en relatiebeding geschorst/opgeschort dan wel vernietigd dient te worden. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever. Uit de ontslagbrief van 19 januari 2017 begrijpt de kantonrechter dat de dringende reden voor het ontslag volgens werkgever is gelegen in de omstandigheid dat werknemer asbest zou hebben achtergelaten in de ruimte die hij moest controleren. Dat het achterlaten van asbest een dringende reden voor ontslag op staande voet kan vormen, volgt ook uit artikel 3 van de Arbeidsvoorwaardenregeling. Daarnaast is van belang dat het inademen van asbest gezondheidsschade kan aanrichten en dat het juist de corebusiness van werkgever is om het werk van asbestsaneerders te controleren. De kantonrechter acht het in dit verband van belang dat het de taak van werknemer was om een visuele inspectie uit te voeren. Er mochten na inspectie geen deeltjes op de vloer liggen en er mocht ook geen stof zijn. Werknemer heeft niet betwist dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven indien na zijn inspectie asbesthoudende deeltjes in de betreffende ruimte zijn aangetroffen. Indien dit laatste feitelijk het geval blijkt te zijn geweest, is het ontslag op staande voet naar het oordeel van de kantonrechter daarom in beginsel terecht gegeven. Werknemer heeft gemotiveerd betwist dat er asbestdeeltjes in de door hem goedgekeurde ruimte zijn aangetroffen. Naar de kantonrechter uit de door werkgever ter zitting gegeven toelichting op de foto's begrijpt, stelt werkgever dat het gaat om de losse deeltjes die op de vloer liggen (foto 3 bij het proces-verbaal van de zitting) en om de kitranden tussen de vloer en de wand (foto's 1, 2, 3 en 4). Nu uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken niet kan worden afgeleid of dit standpunt van werkgever feitelijk juist is, dient bewijslevering plaats te vinden. Werkgever, op wie de bewijslast rust, dient daarom te bewijzen dat de losse deeltjes op de vloer die op foto 3 bij het proces-verbaal te zien zijn (1) direct na de goedkeurende inspectie van werknemer aanwezig waren, en (2) dat deze asbest hebben bevat. De beslissing over een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding hangt (mede) af van de uitkomst van de bewijslevering, zodat deze beslissing zal worden aangehouden. Indien de kantonrechter na bewijslevering tot het oordeel komt dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven, dan komt daarmee de ernstige verwijtbaarheid van werkgever vast te staan. Op grond van artikel 7:653 lid 4 BW kan werkgever dan geen rechten ontlenen aan het tussen partijen geldende concurrentie- en relatiebeding. De beslissing omtrent deze vordering van werknemer zal dan ook worden aangehouden. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.