Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 25 januari 2018
ECLI:NL:GHSHE:2018:340
wekgever/werknemer
Feiten
Werkneemster is op 1 april 2008 in dienst getreden bij werkgever. Zij was werkzaam als administratief en financieel medewerkster en medewerkster personeelszaken, voor 27 uren per week. Werkneemster is op 23 februari 2017 op staande voet ontslagen. Werkneemster heeft in een brief van 3 mei 2017 aan de kantonrechter geschreven dat in haar verzoek abusievelijk werkgever X als verweerster was opgenomen, terwijl dat werkgever moest zijn. Zij heeft op 19 mei 2017 een herziene versie van haar verzoekschrift ingediend, waarin haar naam is verbeterd in werkneemster en de naam van verweerster is verbeterd in werkgever. In de zaak van het verzoek van werkneemster heeft de kantonrechter, samengevat, geoordeeld dat werkneemster ontvankelijk is in haar verzoek, geconcludeerd dat de opzegging in strijd is met de artikelen 7:671 en 7:677 BW en dus niet rechtsgeldig is.
Oordeel
Met zijn grieven heeft werkgever betoogd dat de kantonrechter de fouten in de tenaamstelling van het verzoekschrift in eerste aanleg niet had mogen herstellen. Deze grieven falen. Het hof is van oordeel dat werkgever wist of behoorde te weten dat dit berustte op een vergissing, dat het verzoekschrift was ingediend door werkneemster en dat het zich tegen werkgever richtte. Werkneemster is op 23 februari 2017 op staande voet ontslagen omdat zij volgens werkgever, samengevat: (a) belangrijke bedrijfsinformatie heeft verzwegen voor werkgever; (b) jarenlang vertrouwelijke bedrijfsinformatie heeft gedeeld met haar man; en (c) samen met haar man werkgever heeft gechanteerd. Nu onvoldoende onderbouwd is dat werkneemster belangrijke bedrijfsinformatie heeft verzwegen voor werkgever, jarenlang vertrouwelijke bedrijfsinformatie heeft gedeeld met haar man of samen met haar man werkgever heeft gechanteerd, is het hof van oordeel dat de door werkgever aangevoerde ontslaggrond niet is komen vast te staan en dat geen sprake is van een dringende reden voor het ontslag op staande voet. Werkgever heeft de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd, terwijl de dringende reden ontbrak. Nu de hoogte van de door de kantonrechter toegewezen bedragen door werkgever niet, althans onvoldoende gemotiveerd is bestreden, zal het hof de beslissing tot veroordeling van werkgever om aan werkneemster een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 5.079,66 bruto en een transitievergoeding van € 7.617,54 bruto te betalen, bekrachtigen. De kantonrechter heeft werkgever veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW. De rechtsgrond voor toewijzing van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 BW is reeds gegeven met het oordeel dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Alle omstandigheden in aanmerking nemend zal het hof de door de kantonrechter aan werkneemster toegekende billijke vergoeding toekennen van € 7.500 bruto bekrachtigen. Bij dit bedrag is rekening gehouden met het loon dat werkneemster bij werkgever tot 1 juni 2017 zou hebben verdiend. Het hof heeft het bedrag afgerond op € 7.500 bruto, omdat slechts grof kan worden ingeschat hoe lang de arbeidsovereenkomst nog zou hebben voortgeduurd en in geringe mate rekening is gehouden met de door werkneemster ontvangen uitkering en haar lagere inkomen elders vanaf 10 april 2017 op basis van een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd. Het hof heeft hierbij verder in aanmerking genomen dat werkneemster recht heeft op een transitievergoeding. Het hof heeft geen aanleiding gezien om op de billijke vergoeding de aan werkneemster toegekende vergoeding wegens onregelmatige opzegging in mindering te brengen.