Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 30 januari 2018
ECLI:NL:GHAMS:2018:287
werknemer/Chubb Fire & Security B.V.
Feiten
Het dienstverband tussen werknemer en werkgeefster eindigt per 1 februari 2007 met wederzijds goedvinden. Werknemer krijgt vervolgens zijn loon van januari 2007 niet betaald en ook de eindafrekening vindt niet plaats. Werkgeefster laat werknemer weten dat hij reeds vanaf 2 januari 2007 bij een directe concurrent is gaan werken en concludeert dat werknemer daarmee verwijtbaar heeft gehandeld en niet beschikbaar was voor het verrichten van zijn werkzaamheden; hij heeft daarom geen recht op loon over de maand januari 2007. Over een bonus over het jaar 2006 zal werkgeefster zich nog beraden. Werkgeefster is bereid af te zien van het voeren van een gerechtelijke procedure ten aanzien van het schenden van het concurrentiebeding onder enkele voorwaarden, een en ander onder finale kwijting. Werknemer gaat met het voorstel akkoord. In casu vordert werknemer een verklaring voor recht dat hij nog recht heeft op uitbetaling van de bonus over 2006. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, omdat de bonus onderdeel uitmaakt van het debat tussen partijen.
Oordeel
Het hof beantwoordt de vraag of moet worden aangenomen dat de tussen partijen overeengekomen finale kwijting zo moet worden uitgelegd dat deze zich ook uitstrekt tot de bonus over 2006, ontkennend. In het voorstel van werkgeefster is vermeld dat werkgeefster met werknemer zal afrekenen per 1 januari 2007. Deze formulering wijst er niet op dat met zodanige afrekening is bedoeld de bonusaanspraak van werknemer, die immers betrekking had op het jaar 2006, daarbij uit te sluiten. In dit voorstel is tevens vermeld dat werkgeefster doende is te berekenen of werknemer aanspraak heeft op een bonus en dat werkgeefster werknemer daarover zal informeren. Bovendien was werknemer slechts servicemonteur, zodat niet aannemelijk is dat de overtreding door werknemer van het concurrentieverbod gezien diens positie een grote kwestie was voor werkgeefster, waarvoor zij substantieel wisselgeld kon verlangen. Anderzijds is niet aannemelijk dat werknemer een in verhouding tot zijn inkomen mogelijk zeer substantiƫle bonus zou prijsgeven. Mogelijk heeft werkgeefster wel bedoeld tot uitdrukking te brengen dat de finale kwijting zich ook zou uitstrekken tot de bonus over 2006, maar zodanige bedoeling is niet beslissend voor de uitleg daarvan. Werkgeefster heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die ertoe nopen haar uitleg te aanvaarden. Bij twijfel over de juiste uitleg van de finale kwijting mag die twijfel niet in het nadeel van werknemer vallen. Ook heeft werkgeefster meermaals brieven naar haar werknemers, waaronder werknemer, gestuurd (na beƫindiging van het dienstverband) met informatie over de (berekening van de) bonus. Van werkgeefster had minst genomen mogen worden verwacht dat zij had uitgelegd waarom die brieven (ook) naar werknemer zijn verstuurd en om welke reden werknemer niettegenstaande de algemene strekking van die brieven mogelijk buiten de boot zou zijn gevallen bij de toekenning van de bonus over 2006. Het verweer van werkgeefster dat de vordering te laat is ingesteld wordt gepasseerd; werknemer heeft de verjaringstermijn meermaals gestuit. Het hof wijst de vordering toe.