Rechtspraak
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Groningen), 25 april 2018
ECLI:NL:RBNNE:2018:2033
werknemer/Seatrade Groningen B.V.
Feiten
Werknemer is op 1 februari 1993 in dienst getreden bij Seatrade (de werkgever). Werknemer vervult de functie van 'Senior Superintendent Technical Departement" (hierna: superintendent). Werknemer is in zijn functie van superintendent verantwoordelijk voor het plannen en begeleiden van onderhoudsprogramma's van schepen, het opstellen van een onderhoudsbudget en een bunkerplan. Een superintendent heeft gemiddeld vijf schepen onder zijn beheer. Op 30 juni 2015 heeft werknemer voor het eerst aangegeven dat hij geïnteresseerd is in een vierdaagse werkweek, zijnde 32 uur in plaats van 40 uur per week. Werknemer heeft diverse gesprekken gehad met, onder meer, zijn leidinggevende X. Ook is er e-mailcorrespondentie geweest tussen werknemer en zijn leidinggevenden, waarbij namens Seatrade telkens is aangegeven dat het niet mogelijk is om minder te werken. Op 23 maart 2017 heeft de gemachtigde van werknemer een formeel verzoek ingediend tot aanpassing van de arbeidsduur per 1 juli 2017. Op 26 mei 2017 heeft de gemachtigde van Seatrade gesteld dat er zwaarwegende bedrijfsbelangen aanwezig zijn die aan inwilliging van het verzoek in de weg staan. Bij brief van 13 juni 2017 heeft werknemer de zwaarwegende bedrijfsbelangen betwist. Omdat een reactie uitbleef, heeft werknemer bij brief van 6 juli 2017 verzocht om de zwaarwegende belangen nader te onderbouwen. Een reactie hierop is uitgebleven. Werknemer heeft verzocht om bij beschikking te bepalen dat de arbeidsduur van werknemer met ingang van 1 maart 2018 32 uur per week is en dat deze uren worden verspreid over 4 dagen.
Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat Seatrade niet voldoende heeft onderbouwd dat er ernstige problemen ontstaan voor de bedrijfsvoering bij herbezetting van de vrijgekomen uren. De kantonrechter acht daartoe redengevend dat Seatrade, gelet op het aantal schepen en het aantal superintendents, onvoldoende heeft onderbouwd dat een extra superintendent aangetrokken zou moeten worden voor één dag. Seatrade heeft immers aangegeven dat een superintendent gemiddeld vijf schepen beheert, dat er nu in Groningen negen superintendents werkzaam zijn, die – zo concludeert de kantonrechter – samen vanuit Groningen 45 schepen onder hun beheer kunnen hebben. Nu Seatrade ongeveer veertig schepen in beheer heeft, is er dan ook enige ruimte in de bezetting, zodat niet alleen werknemer een schip minder in beheer kan houden, maar ook een aantal van zijn directe collega's. Seatrade heeft bovendien zelf – door te stellen dat het aantal nieuwbouwschepen het aantal verkochte schepen niet kan vervangen – een scenario geschetst waaruit blijkt dat er in de nabije toekomst niet veel schepen meer bij komen. Door de ruimere bezetting acht de kantonrechter het door Seatrade gestelde probleem over het functioneren als elkaars 'back-up' eveneens minder prangend. De kantonrechter overweegt voorts dat Seatrade zelf naar voren heeft gebracht dat zij in overweging wil nemen dat werknemer – weliswaar met een vijfdaagse werkweek – vier schepen in beheer zou kunnen krijgen en ook als back-up voor vier in plaats van voor vijf schepen wordt ingezet. Ook hieruit blijkt dat er ruimte is in de bezetting en dat het niet noodzakelijk is om iemand voor 8 uur per week aan te trekken. De kantonrechter leidt hieruit af dat het Seatrade met name te doen is om de bereikbaarheid. Ten slotte acht de kantonrechter van belang dat Seatrade kenbaar heeft gemaakt dat (enigszins) te sturen valt op welk soort schip onder het beheer komt te vallen van een individuele superintendent, en daarmee op hoeveel een superintendent zou moeten reizen, zodat ook hieruit niet valt af te leiden dat er ernstige problemen ontstaan voor de bedrijfsvoering. Ten aanzien van de veiligheid is het aannemelijk dat een overdracht enig risico met zich kan brengen en dat Seatrade er belang bij heeft dat elke superintendent zo veel mogelijk zijn 'eigen' schepen beheert. Daarmee is echter onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een concreet risico voor de veiligheid. Evenmin is voldoende aannemelijk gemaakt dat bij een vierdaagse werkweek dat risico onaanvaardbaar veel groter zal dan bij een vijfdaagse werkweek, dan wel dat dit zonder meer zal leiden tot ernstige problemen. Evenmin is voldoende onderbouwd dat de aanpassing van de uren zal leiden tot ernstige problemen van financiële of organisatorische aard (art. 11 Wfw).