Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 5 juni 2018
ECLI:NL:GHSHE:2018:2377

werknemer/werkgeefster

Werkgeefster verbeurt ten onrechte boete als gevolg van het verrichten van nevenwerkzaamheden. Hoewel een verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden in de arbeidsovereenkomst is opgenomen, hadden werknemer en werkgeefster duidelijk afspraken gemaakt over een gedoogbeleid. Geen sprake van feiten of omstandigheden die dit anders maken.

Feiten

Werknemer treedt op 26 april 2010 in dienst bij werkgeefster als chauffeur. In de arbeidsovereenkomst is een verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden opgenomen, onderworpen aan een boeteclausule. Tijdens het sollicitatiegesprek is gesproken over het feit dat werknemer op zaterdagen ter ontspanning op de markt staat. Dat werkgeefster van hem verwacht dat hij af en toe een dag in het weekend werkt, is voor werknemer geen probleem (mits hij dit tijdig hoort, zodat hij vervanging op de markt kan regelen). Van het sollicitatiegesprek is een verslag gemaakt. Bij brief van 4 december 2015 wijst werkgeefster werknemer, naar aanleiding van enkele schadegevallen die hebben plaatsgevonden, op het verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden en dat zij hem aan dit verbod zal houden. Bij brief van 10 juni 2016 bericht werkgeefster dat werknemer het verbod heeft overtreden en dat zij overgaat tot het verrekenen van de boete met zijn salaris. Werknemer stapt naar de rechter en vordert terugbetaling van de boete. De kantonrechter oordeelt dat het verbod inderdaad is overtreden en de boete terecht is opgelegd. Hij matigt de boete echter wel.

Oordeel

Voor de vraag wat partijen zijn overeengekomen is niet alleen van betekenis wat in de arbeidsovereenkomst staat, maar ook de feiten en omstandigheden bij het aangaan van de overeenkomst en de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst. Werknemer heeft werkgeefster tijdens het sollicitatiegesprek geïnformeerd over zijn nevenwerkzaamheden op zaterdag op de markt in plaats X. Zij hebben over deze werkzaamheden gesproken en werknemer heeft werkgeefster verzocht om in verband met deze werkzaamheden zo mogelijk geen ritten op zaterdag te plannen en ritten op zaterdag tijdig door te geven. Partijen hebben dit vervolgens vastgelegd in het verslag van het sollicitatiegesprek. Werkgeefster was van deze werkzaamheden derhalve reeds bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst op de hoogte. Werknemer heeft vervolgens met medeweten van werkgeefster ruim vijf jaar lang op zaterdag op de markt in plaats X werkzaamheden verricht. Werknemer mocht er daarom op vertrouwen dat sprake was van toestemming om op zaterdag op de markt in plaats X werkzaamheden te verrichten. Het beroep van werkgeefster op dwaling (zij stelt dat zij ervan uitging dat werknemer ter ontspanning op de markt stond, niet om extra eigen inkomsten te genereren) wordt verworpen. Zij heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij bij een juiste voorstelling van zaken de toestemming niet zou hebben gegeven. Werkgeefster stelt voorts dat de werkzaamheden van werknemer op de zaterdagmarkt en de daarbij behorende inkoop-, administratieve en verdere werkzaamheden tot schadegevallen hebben geleid. Werknemer zou daardoor afgeleid zijn geweest. Naar het oordeel van het hof is echter geen sprake van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan werkgeefster de toestemming tot het verrichten van de nevenactiviteiten redelijkerwijs kon intrekken. Werkgeefster heeft niet onderbouwd dat enig causaal verband bestaat tussen de schadegevallen (schade die werknemer aan de bedrijfswagens heeft berokkend) en de werkzaamheden op de markt met de daarbij komende werkzaamheden van onder meer administratieve aard. De slotsom is dat werknemer op zaterdag op de markt in plaats X werkzaamheden mag blijven verrichten. De opgelegde boete zal daarom door werkgeefster moeten worden terugbetaald. Het beroep van werkgeefster dat werknemer niet op de markt in plaats X, maar in plaatsen Y en Z heeft gestaan (wat zij van Facebook afleidde) wordt verworpen. Het verweer dat werknemer slechts was langsgegaan om zijn zoon daar te bezoeken is aannemelijk. Het kort geding leent zich niet voor een nader onderzoek naar de feiten, noch voor nadere bewijslevering.