Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werknemer
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 26 juni 2018
ECLI:NL:GHDHA:2018:1512

werkgeefster/werknemer

Nadat kantonrechter werkgever veroordeelt tot herstel arbeidsovereenkomst in verband met kennelijk onredelijk ontslag, vraagt werkgever om bepaling afkoopsom in plaats van herstel.

Feiten

Werknemer is op 13 februari 1984 bij werkgeefster in dienst getreden. Werkgeefster heeft bij brief van 27 augustus 2015 de arbeidsovereenkomst met werknemer met toestemming van het UWV vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid beëindigd per 21 november 2015. Bij vonnis van 6 april 2017 is voor recht verklaard dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is vanwege een valse reden. Werkgeefster is veroordeeld tot herstel van het dienstverband van werknemer per 15 april 2017. Werkgeefster is tegen dit vonnis niet in hoger beroep gekomen. Bij verzoekschrift heeft werknemer de kantonrechter verzocht een afkoopsom vast te stellen en te bepalen dat de verplichting tot herstel van de arbeidsovereenkomst vervalt. De kantonrechter heeft de afkoopsom vastgesteld op een bedrag van € 70.000, waarbij niet is bepaald of dit een bruto of een netto bedrag is. Werkgeefster is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking waarin de afkoopsom is vastgesteld.

Oordeel

Dat werknemer daadwerkelijk enig financieel nadeel heeft geleden als gevolg van de kennelijk onredelijke opzegging, blijkt niet uit het vonnis en is naar het oordeel van het hof ook in hoger beroep niet voldoende aannemelijk geworden. In dit verband acht het hof het volgende van belang. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van werknemer in het kader van de WIA is vastgesteld op 73,73%. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig en volledig is geweest en er geen reden was voor twijfel aan de uitkomst van het medisch onderzoek. Na een herkeuring door het UWV is werknemer bovendien volledig arbeidsongeschikt verklaard (80-100%) en daarin is sindsdien geen verandering gekomen. Het ligt naar het oordeel van het hof dan ook niet in de lijn der verwachting dat in geval van herstel van de arbeidsovereenkomst per 15 april 2017 van een loondoorbetalingsverplichting van werkgeefster sprake zou zijn geweest. De loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte ex art. 7:629 BW was na twee jaar arbeidsongeschiktheid van werknemer geëindigd. Financiële schade in de vorm van gederfd loon is dan ook niet aan de orde. Ook van pensioenschade is geen sprake. Naar het oordeel van het hof heeft werknemer voorts niet kunnen onderbouwen dat aan werkgeefster een verwijt te maken valt van het ontstaan dan wel voortduren van zijn arbeidsongeschiktheid. Ten aanzien van de verminderde kansen op de arbeidsmarkt voor werknemer, is het hof van oordeel dat de kantonrechter met juistheid heeft geoordeeld dat werknemer, gelet op zijn leeftijd en de hoogte van zijn loon, beperktere kansen heeft om binnen korte tijd een vergelijkbare functie tegen een vergelijkbaar loon te vinden. Daarbij komen nog zijn eenzijdige werkervaring en zijn gebrek aan verdere opleiding en de verminderde kansen van werknemer als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid. Daarbij geldt echter dat ten tijde van het ontslag al sprake was van een zodanige mate van arbeidsongeschiktheid, dat de overige factoren daaraan ondergeschikt moeten worden geacht. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat werkgeefster haar zwakke financiële situatie in hoger beroep wel deugdelijk heeft onderbouwd, zodat met deze financiële situatie ook rekening dient te worden gehouden bij het bepalen van de hoogte van de afkoopsom. Rekening houdend met alle voornoemde omstandigheden, is het hof van oordeel dat werknemer recht heeft op een vergoeding naar billijkheid ter zake van een afkoopsom van € 23.000 bruto.