Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 4 mei 2018
ECLI:NL:RBROT:2018:5063
Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij N.V./werknemer
Feiten
Werknemer is van 1976 tot 24 december 2016 in dienst geweest bij Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij N.V. (hierna: RRP). Op enig moment is werknemer volledig arbeidsongeschikt geraakt, waardoor hij een WIA-uitkering van het UWV kreeg. RRP heeft deze uitkering tot 24 december 2015 aangevuld tot 100% van het loon van werknemer en vervolgens tot 24 december 2016 tot 90% daarvan. Om praktische redenen heeft het UWV het loon van werknemer aan RRP betaald, waarbij noodzakelijke verrekeningen (teveel of te weinig betaalde uitkering) steeds tussen RRP en het UWV onderling zijn geregeld. Na beëindiging van het dienstverband van werknemer, heeft het UWV op 18 mei 2017 aan hem te kennen gegeven dat hij recht heeft op een WIA-uitkering. Hieraan is door het UWV toegevoegd dat RRP de loondoorbetaling tijdens ziekte ten onrechte op zijn WIA-uitkering heeft gekort, waardoor werknemer recht heeft op nabetaling van EUR 26.439,69. Werknemer heeft geweigerd het UWV te machtigen de nabetaling rechtstreeks aan RRP te doen. Tussen partijen is thans in geschil wie recht heeft op de EUR 26.439,69 waarover het in de brief van het UWV van 18 mei 2017 gaat.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het enige dat na de brief van 18 mei 2017 is veranderd, is de betalingsverhouding tussen RRP en het UWV. Het UWV heeft in deze brief vastgesteld dat het te weinig aan uitkering heeft betaald, hetgeen – gelet op de overeengekomen wijze van uitbetaling – met zich brengt dat RRP teveel aan loon heeft betaald. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft RRP dan ook recht op terugbetaling van het door haar teveel betaalde bedrag. Een andersluidend oordeel zou namelijk ertoe leiden dat werknemer zónder grond ook nog de door hem van het UWV ontvangen EUR 26.439,69 zou mogen behouden, hetgeen zou betekenen dat hij het voornoemde bedrag tweemaal zou kunnen incasseren. Verder wordt overwogen dat de brief van het UWV geen veranderingen voor werknemer teweegbrengt. Hij heeft namelijk al aanspraak kunnen maken op hetgeen waarop hij recht heeft, te weten: salaris tot einddatum arbeidsovereenkomst, onder aftrek van aan hem toekomende uitkeringsbedragen.
Ontslagvergoeding
Werknemer stelt verder dat RRP hem een ontslagvergoeding van EUR 35.000,00 heeft betaald, terwijl hij eigenlijk recht had op een transitievergoeding van EUR 76.000,00. Voor zover werknemer hiermee een moreel recht meent te hebben op het bedrag van EUR 26.439,69 – in die zin dat RRP dan nog steeds goedkoper uit is dan bij betaling van de transitievergoeding – verwerpt de kantonrechter dit standpunt. De ontslagvergoeding is namelijk onderdeel van de door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. Verder is evenmin gebleken dat werknemer meent dat RRP iets te verwijten valt bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst, bijvoorbeeld door te verzwijgen dat werknemer recht heeft op een hogere transitievergoeding. De kantonrechter veroordeelt werknemer dan ook tot betaling van EUR 28.544,97 (bestaande uit het nabetaalde bedrag door het UWV en buitengerechtelijke incassokosten) aan RRP.