Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Coöperatieve Centrale Raiffeisen Boerenleenbank B.A.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 26 juni 2018
ECLI:NL:GHARL:2018:5970

werknemer/Coöperatieve Centrale Raiffeisen Boerenleenbank B.A.

Geen sprake van tekortkoming in nakoming pensioenovereenkomst omdat steeds is uitgegaan van het feitelijk ontvangen salaris en niet van een werkweek op basis van minder dan door werknemer gewerkte aantal uren. Uitleg pensioenreglement aan de hand van cao-norm.

Feiten

Werknemer treedt op 23 maart 1964 in dienst bij Rabobank. Op de arbeidsovereenkomst zijn verschillende pensioenreglementen (hierna in enkelvoud afgekort: PR) van toepassing. Werknemers betoog houdt in de kern in dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de pensioenovereenkomst. Rabobank heeft namelijk, aldus werknemer, een pensioengevend eindloon doorgegeven horend bij een standaardwerkweek van 36 uur, terwijl dat volgens werknemer moest worden berekend aan de hand van een standaardwerkweek van 40 uur.

Oordeel

Ten tijde van de aanmelding van werknemer gold een eindloonregeling zoals neergelegd in het PR 1965. Het gaat om een collectieve pensioenregeling en werknemer heeft niets gesteld op grond waarvan hij van het PR 1965 (en opvolgende reglementen) afwijkende bedoelingen of verwachtingen had. Voor de vraag wat de pensioentoezegging van Rabobank inhoudt als het gaat om de bepaling van de pensioengrondslag, dient daarom, en bij gebreke van andere schriftelijke stukken betreffende de pensioenovereenkomst, te worden bezien wat dit pensioenreglement en de opvolgende pensioenreglementen daarover bepalen. Bij de totstandkoming van het pensioenreglement is geen van partijen betrokken geweest en een dergelijk reglement beoogt in het algemeen rechten en verplichtingen op uniforme wijze vast te leggen. Bij de uitleg daarvan dienen in beginsel objectieve maatstaven centraal te staan en komt aan de bewoordingen van de regeling, gelezen in het licht van de gehele inhoud van het reglement, in beginsel doorslaggevend gewicht toe. Van het bestaan van een toelichting op het reglement, die bij deze uitleg eveneens van belang kan zijn, is niet gebleken. In het PR 1965 is een eindloonregeling overeengekomen met als pensioengrondslag 'het jaarsalaris, dat laatstelijk voor de desbetreffende pensioengerechtigde is vastgesteld'. In het daarvoor in de plaats getreden PR 1978 gold als pensioengrondslag '13 maal het maandsalaris, dat voor de desbetreffende (oud-)deelnemers laatstelijk is vastgesteld'. In beide reglementen is dus de pensioengrondslag het (jaar)salaris, dat was gebaseerd op de toen geldende 40-urige werkweek. Per 1 januari 1996 is door Rabobank de 36-urige werkweek ingevoerd. Die invoering ging echter niet gepaard met een salarisverlaging: het reeds voorheen toegekende (jaar)salaris zoals dat gold voor een 40-urige werkweek, werd immers gehandhaafd. Dit betekent dat er na invoering van de 36-urige werkweek, anders dan werknemer stelt, geen verlaging van de pensioengrondslag optrad. Ten tijde van de invoering van de 36-urige werkweek werkte werknemer in het buitenland, waardoor op hem geen cao van toepassing was. Na zijn terugkeer werd op hem per 1 maart 2000 de cao voor het Bankbedrijf en per 1 juni 2000 de Rabobank-cao van toepassing. Beide cao’s gingen uit van een 36-urige werkweek en kenden aan werknemers, die feitelijk geen 36 uur maar 40 uur werkten, waaronder werknemer, een meerurentoeslag toe. Tussen partijen is niet in geschil dat deze meerurentoeslag aanvankelijk niet tot de pensioengrondslag behoorde en dat deze (voor werknemer) per 1 januari 2001 pensioengevend is geworden op basis van middelloonregeling. Dit is neergelegd in het PR 1989. Uit het voorgaande volgt dat de pensioengrondslag steeds het (feitelijk ontvangen) jaarsalaris was en dat daaraan per 1 januari 2001 een extra element, te weten de meerurentoeslag, is toegevoegd. Omdat het jaarsalaris bij invoering van de 36-urige werkweek niet is verlaagd, is er ook geen verlaging van de pensioengrondslag geweest. Anders dan werknemer betoogt, wordt met de berekeningsmethode en de door Rabobank aan het Rabobank Pensioenfonds verstrekte gegevens ook geen geweld gedaan aan het karakter van een eindloonregeling. Van een tekortschieten van Rabobank onder de pensioenovereenkomst is, wat er ook zij van de rolverdeling tussen Rabobank en de pensioenuitvoerder Rabobank Pensioenfonds, dan ook geen sprake.