Naar boven ↑

Rechtspraak

Drechtwerk/werknemer
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 19 juni 2018
ECLI:NL:GHDHA:2018:1606

Drechtwerk/werknemer

SW-medewerker vraagt om toekenning van studiefaciliteiten: bekostiging van studie Toegepaste Psychologie. Beoordelingsruimte werkgever (na advies van adviescommissie) bij weigering van dit verzoek. Geen reële kans op werk.

Feiten

Werknemer heeft in 1996 een diploma mts-werktuigbouwkundige behaald. Als gevolg van zijn lichamelijke beperkingen (posttraumatische dystrofie en RSI) is werknemer niet in staat werkzaam te zijn als werktuigbouwkundige. Werknemer is (vanwege die lichamelijke beperkingen) sinds september 2000 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst van Drechtwerk. Vanaf 31 oktober 2001 heeft werknemer gewerkt als SW-medewerker en thans is werknemer voor 24 uur per week werkzaam op het serviceplein van Drechtwerk als individuele computerinstructeur. Bij brief van 10 februari 2014 heeft werknemer aan Drechtwerk geschreven zich te willen aanmelden voor de deeltijd hbo-opleiding Toegepaste Psychologie, zodat hij werkzaam kan zijn in een werkveld waarbij zijn lichamelijke beperkingen niet belemmerend zijn. Werknemer heeft Drechtwerk verzocht om een tegemoetkoming in de (studie)kosten. Drechtwerk heeft dit verzoek bij brieven van 4 en 7 juli 2014 afgewezen nu het niet voldoet aan de geldende criteria. Werknemer heeft zich ingeschreven voor de hbo-opleiding en sinds het collegejaar 2014-2015 studeert hij in deeltijd. Werknemer heeft in eerste aanleg bij de kantonrechter een procedure gestart tegen Drechtwerk en daarbij een verklaring voor recht gevorderd dat Drechtwerk gehouden is vooraf 75% van de kosten van de hbo-opleiding aan werknemer te vergoeden en de benodigde studiefaciliteiten te verlenen, alsmede de veroordeling van Drechtwerk tot betaling van 75% van de opleidingskosten per direct en 25% indien werknemer binnen een jaar na voltooiing van zijn opleiding uitstroomt en tot het verzorgen van studiefaciliteiten. In het eindvonnis van 19 januari 2017 heeft de kantonrechter de vorderingen van werknemer (grotendeels) toegewezen. Tegen dit oordeel keert werkgever zich in hoger beroep.

Oordeel

Drechtwerk had de aanvraag van werknemer om toekenning van studiefaciliteiten moeten beoordelen met inachtneming van de toelichting in 6.2 van het Handboek P&O WSW-personeel (hierna: het Handboek). Dit betekent dat Drechtwerk gehouden is om aan werknemer vooraf studiefaciliteiten toe te kennen van 75% van de kosten, indien de opleiding de uit- of doorstroming van werknemer bevordert, en er na het volgen van de opleiding een reële kans op werk is in de branche waarop de opleiding zich richt. De kantonrechter heeft naar het oordeel van het hof terecht overwogen, alhoewel het volgens de letterlijke tekst van het Handboek om 'een kans' op werk gaat, dat dit een 'reële kans' moet zijn. Wanneer het slechts om een kans zou gaan, zou dit criterium immers ieder onderscheidend vermogen missen, hetgeen geen aannemelijke uitleg is. Vervolgens is aan de orde welke beoordelingsmaatstaf in dit geval heeft te gelden. Op grond van artikel 7:611 BW is de werkgever verplicht zich als een goed werkgever te gedragen. Dit is ook het toetsingskader voor de rechter, met inachtneming van de toepasselijke regelingen en de toelichting in het Handboek. Drechtwerk heeft – in navolging van het advies van de Geschillencommissie – op het verzoek van werknemer beslist dat hij niet vooraf, maar pas na afronding van de studie en wanneer hij binnen één jaar een baan buiten Drechtwerk heeft gevonden, een vergoeding van 100% van de studiekosten toegekend krijgt. Uit de beschikbare bewijsstukken is niet aannemelijk geworden – waarmee wordt bedoeld dat hieruit niet met een redelijke mate van zekerheid volgt – dat werknemer een reële kans op werk maakt in de branche waarop de opleiding zich richt. Dit heeft te maken met het feit dat het hof, anders dan de kantonrechter, een kans van 40% op werk te klein acht om als reëel te worden beschouwd, terwijl voorts uit de bewijsstukken ook niet volgt dat deze 40% leidt tot een baan 'in de branche waarop de opleiding is gericht'. Uit de overgelegde bewijsstukken blijkt naar het oordeel van het hof een onvoldoende rooskleurig beeld voor afgestudeerde studenten Toegepaste Psychologie. Hierbij acht het hof ook van belang dat de bijdrage die werknemer van Drechtwerk vraagt substantieel te noemen is en Drechtwerk onweersproken heeft gesteld dat haar financiële middelen beperkt zijn. Het hof komt op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, tot de conclusie dat Drechtwerk binnen de grenzen van het goed werkgeverschap in redelijkheid heeft kunnen besluiten om werknemer pas na afronding van de studie en wanneer hij binnen één jaar een baan heeft gevonden, een vergoeding van 100% van de studiekosten toe te kennen.