Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 10 juli 2018
ECLI:NL:GHAMS:2018:2391
Zeker financiële zorgverlening B.V./Vicotria Schoonmaakbedrijf B.V.
Feiten
Werknemer is op 11 juli 2006 in dienst getreden bij Schoonkantoor.nl op basis van en arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als schoonmaker. Werknemer is op 27 juni 2016 door de kantonrechter onder bewind gesteld, met benoeming van BMS Budgetbeheer B.V., h.o.d.n. Zeker Financiële Zorgverlening (hierna: Zeker), tot bewindvoerder. Schoonmaakbedrijf Victoria B.V. (hierna: Victoria) heeft door middel van een aanbesteding een opdracht verworven voor het schoonmaken van een object waar werknemer voor 17,5 uur werkzaam was voor zijn werkgever Schoonkantoor.nl. Victoria heeft werknemer per brief van 3 februari 2017 conform artikel 38 van de cao een arbeidsovereenkomst voor 17,5 uur per week aangeboden. Op 16 februari 2017 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden tussen werknemer en de rayonmanager van Victoria. Per brief van diezelfde datum heeft Victoria schriftelijk bevestigd dat werknemer in dienst wil blijven bij Schoonkantoor.nl. Zeker heeft Victoria op 28 augustus 2017 gedagvaard en gevorderd om Victoria te veroordelen tot betaling aan werknemer van het salaris conform de cao voor 17,5 uur per week, te vermeerderen met vakantietoeslag en overige emolumenten vanaf 1 januari 2017 en om Victoria te gelasten om alsnog een schriftelijke arbeidsovereenkomst aan werknemer te verstrekken. De kantonrechter heeft de gevorderde voorzieningen afgewezen. Tegen dit oordeel keert Zeker zich in hoger beroep.
Oordeel
Naar het hof begrijpt, beroept Zeker zich er enerzijds op dat werknemer het aanbod van Victoria heeft verworpen onder invloed van een tijdelijke stoornis van zijn geestvermogens en dat dit nadelige gevolgen voor hem heeft gehad, terwijl zij anderzijds betwist dat werknemer te kennen heeft gegeven dat hij niet bij Victoria in dienst wilde treden. Voor zover Zeker bedoeld heeft om met zoveel woorden een beroep te doen op het bepaalde in artikel 3:34 BW overweegt het hof dat uit de overgelegde informatie van de behandelend psycholoog en psychiater weliswaar (als voorlopige diagnose) volgt dat werknemer depressieve klachten en een posttraumatische stressstoornis heeft, maar hiermee is voorshands niet aannemelijk gemaakt dat het verwerpen van de aangeboden arbeidsovereenkomst onder invloed van deze of een dergelijke stoornis is gedaan dan wel dat ten tijde van het verwerpen van de aangeboden arbeidsovereenkomst een geestelijke stoornis een redelijke waardering van de hierbij betrokken belangen belette. Zeker heeft onvoldoende aangevoerd om aan te kunnen nemen dat het verwerpen van de aangeboden arbeidsovereenkomst op dat moment voor werknemer nadelig was, zodat het rechtsvermoeden van de tweede volzin van artikel 3:34 lid 1 BW ook niet opgaat. Daarbij komt dat Victoria heeft aangevoerd dat zij zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden van werknemer, dat zij herhaaldelijk heeft gesproken met hemzelf, zijn werkgever en zijn neef, en dat haar tijdens de contacten met werknemer niet is gebleken dat zijn geestesvermogen gestoord was, zeker niet op het moment waarop werknemer haar aanbod heeft afgewezen. De reden die werknemer daarvoor opgaf – hij wilde bij zijn arbeidsongeschiktheid één re-integratietraject, terwijl hij met het aanvaarden van het aanbod twee werkgevers zou krijgen en dus twee trajecten – was voor Victoria voldoende aannemelijk en duidt er in haar visie tevens op dat werknemer geïnformeerd en weloverwogen een beslissing heeft kunnen nemen. Het hof is dan ook van oordeel dat Victoria de uitlatingen van werknemer redelijkerwijs heeft mogen opvatten als de verwerping van haar aanbod. Dat werknemer onder beschermingsbewind stond, heeft hem, anders dan Zeker heeft bepleit, niet onbekwaam gemaakt om de aangeboden arbeidsovereenkomst te verwerpen. Tijdens het bewind is de rechthebbende weliswaar ingevolge artikel 1:438 BW niet langer bevoegd tot het beheer over de onder bewind staande goederen en kan hij slechts met medewerking van de bewindvoerder of met machtiging van de kantonrechter over de onder het bewind staande goederen beschikken, maar de rechthebbende blijft handelingsbekwaam en kan derhalve zelfstandig een arbeidsovereenkomst aanvaarden of een aanbod daartoe verwerpen.