Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 24 juli 2018
ECLI:NL:GHDHA:2018:1569
Werkneemster/Keukenspectrum Beheer B.V.
Feiten
Werkneemster is blijkens een door KSB overgelegde schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met ingang van 1 mei 2004 in dienst getreden bij KSB. Werkneemster en Y zijn (op huwelijkse voorwaarden) met elkaar getrouwd geweest. In oktober 2016 hebben Y en werkneemster zich opnieuw tot een mediator gewend, nadat Y had aangegeven op het werk spanningen te ervaren door de aanwezigheid van werkneemster. In december 2016 heeft Y namens KSB een conceptvaststellingsovereenkomst opgesteld. Werkneemster heeft geweigerd deze overeenkomst te tekenen. Bij e-mailbericht van 12 mei 2017 heeft KSB werkneemster op non-actief gesteld. Partijen hebben recentelijk procedures tegen elkaar gevoerd. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter – voor zover thans van belang – de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst ontbonden op verzoek van KSB wegens een verstoorde arbeidsverhouding met ingang van 1 februari 2018, onder toekenning van een transitievergoeding van € 15.390 bruto.
Oordeel
Hoewel KSB een kleine organisatie is en het hof zich goed kan voorstellen dat de situatie waarin Y en werkneemster – na hun echtscheiding – nog samen op kantoor bij KSB zitten, waarbij Y formeel leidinggevende is van werkneemster, niet ideaal is, is dat enkele feit niet voldoende om te oordelen dat sprake is van een redelijke grond voor ontbinding. Hetgeen KSB heeft gesteld is onvoldoende om te oordelen dat ten tijde van de weigering van werkneemster om de vaststellingsovereenkomst te tekenen al van een serieus verstoorde arbeidsverhouding sprake was. Voor zover de verhoudingen tussen Y en werkneemster nadien zijn verslechterd, is aannemelijk dat dit (mede) het gevolg is van het feit dat werkneemster weigerde de vaststellingsovereenkomst te tekenen. Werkneemster was daartoe echter jegens KSB in de gegeven omstandigheden niet gehouden en in ieder geval kan haar daarvan door KSB geen relevant verwijt worden gemaakt. Van KSB kon worden gevergd om naar een andere oplossing dan ontslag te zoeken om de spanningen bij Y vanwege de aanwezigheid van werkneemster te beperken. Van een voldragen g-grond was daarom naar het oordeel van het hof geen sprake. Daar de h-grond niet is bedoeld als ontsnappingsroute van een op een andere onvoldoende onderbouwde grondslag, kan ook deze geen redelijke grond bieden. Van belang is verder dat tussen partijen vaststaat dat KSB de mogelijkheid van herplaatsing van werkneemster in een andere functie binnen het concern niet heeft onderzocht, althans niet met werkneemster heeft besproken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom het werkgeversgezag over werkneemster niet zou kunnen worden uitgeoefend door de andere directeur van KSB. Dit een en ander betekent dat de kantonrechter ten onrechte de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden en een situatie als bedoeld in artikel 7:683 lid e BW zich voordoet. Daar werkneemster bij de mondelinge behandeling van het hof heeft aangegeven dat zij aanvankelijk absoluut niet weg wilde bij KSB, maar dat er inmiddels zoveel is gebeurd dat zij een herstel van de dienstbetrekking ook niet meer ziet zitten, betekent dit dat het hof thans een billijke vergoeding in plaats van herstel zal toekennen. Gelet op het vorenstaande – alsmede de omstandigheid dat het loon van werkneemster voorafgaande aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in twee stappen fors is verhoogd – acht het hof alles afwegende een vergoeding van € 20.000 billijk. De gevorderde immateriële schadevergoeding zal het hof afwijzen, daar gesteld noch gebleken is dat aan de voorwaarden die artikel 6:106 BW hieraan stelt, is voldaan. Dit een en ander betekent dat de bestreden beschikking niet geheel in stand kan blijven. Het hof zal alsnog een billijke vergoeding toekennen van € 20.000 bruto.