Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/de commanditaire vennootschap Scheepvaartonderneming Van Dam
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 31 juli 2018
ECLI:NL:GHARL:2018:6957

werknemer/de commanditaire vennootschap Scheepvaartonderneming Van Dam

Kwalificatievraag. Geen sprake van een arbeidsovereenkomst. Appellant heeft als zelfstandige en vennoot van Wimed stofferingswerk verricht voor een Scheepvaartonderneming. Sprake van een constructie waarbij appellant financiële zekerheid werd geboden.

Feiten

De commanditaire vennootschap Scheepvaartonderneming Van Dam (hierna: ‘CV’) houdt zich bezig met zee- en kustvaart en exploitatie van zeeschepen. Geïntimeerde 1 is directeur van de CV. Appellant is vennoot in de VOF Wimed Interieur (hierna: Wimed), welke vennootschap zich bezighoudt met stoffering van onder meer woningen, bedrijfspanden en schepen. Vanaf 1 januari 2000 tot eind 2010 heeft appellant de stoffeerderij gedreven met C als medevennoot. Nadat C als vennoot uittrad, is geïntimeerde 1 als vennoot toegetreden tot Wimed. De administratie van Wimed is na toetreding van geïntimeerde 1 ondergebracht bij de boekhouding van Van Dam Shipping. In een door appellant en namens geïntimeerde 1 als directeur van de CV ondertekend stuk met opschrift 'Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd' staat dat appellant per 1 januari 2011 bij de CV in dienst treedt als Superintendent New Building. De directeur van de CV is per 1 december 2014 als vennoot uit Wimed getreden na zijn opzegging bij brief van 19 augustus 2014. Geïntimeerden c.s. hebben gevorderd voor recht te verklaren dat appellant niet op grond van een arbeidsovereenkomst voor de directeur van de CV of de CV heeft gewerkt. Bij tussenvonnis van 25 augustus 2015 heeft de kantonrechter geïntimeerden c.s. toegelaten tot tegenbewijs van feiten en omstandigheden waaruit valt op te maken dat de schriftelijke arbeidsovereenkomst niet strookt met de werkelijke bedoeling van partijen. Bij eindvonnis van 26 juli 2016 heeft de kantonrechter overwogen dat geïntimeerden c.s. in hun bewijsopdracht zijn geslaagd. Er was geen sprake van een arbeidsovereenkomst, maar van een constructie waarbij appellant per saldo vanuit Wimed werd betaald via verrekening teneinde hem zekerheid te bieden. Tegen dit oordeel keert appellant zich in hoger beroep.

Oordeel

Met zijn drie grieven betoogt appellant dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat van een arbeidsovereenkomst geen sprake is. Volgens appellant heeft de kantonrechter miskend dat geïntimeerden c.s. zich ook binnen Wimed als zijn werkgever hebben gedragen en dat hij geen zelfstandig ondernemer was, maar afhankelijk was van instructies van geïntimeerden c.s. Appellant stelt dat door geïntimeerden c.s. invulling is gegeven aan de instructiebevoegdheid door op eigen initiatief deel te nemen in Wimed en daarbinnen de koers uit te zetten. Voor zover appellant poogt hiermee het beeld op te roepen dat hij binnen Wimed onderworpen was aan werkgeversgezag van geïntimeerden c.s., mislukt die poging. Nog daargelaten dat volgens geïntimeerden c.s. het initiatief voor toetreding van de directeur van de CV als vennoot in Wimed afkomstig was van appellant, die een vervanger voor C zocht, heeft appellant zelf op 22 december 2010 de akte getekend waarmee de directeur van de CV per 1 januari 2011 in plaats van C als vennoot zou toetreden. Met zijn suggestie dat de directeur van de CV vervolgens de zeggenschap binnen Wimed heeft overgenomen, hetgeen zou blijken uit de voorbeelden die hij geeft, ziet appellant over het hoofd dat hij als vennoot de vrijheid heeft om wel of niet akkoord te gaan met een bepaalde taakverdeling binnen de onderneming, met de keuze van de internetprovider of de internetomgeving of de aanwijzing van degene die de administratie verzorgt. In alle gevallen blijft hij als vennoot medeverantwoordelijk voor de wijze waarop dat gebeurt. Indien appellant die eigen verantwoordelijkheid niet heeft gevoeld, heeft hij een verkeerd beeld gehad van zijn positie als vennoot en ondernemer. Overigens was tot 2011 ook de voormalige medevennoot C degene die de financiën van Wimed behartigde, zodat in zoverre geen andere koers is ingeslagen, en wijzen de voorbeelden die appellant geeft ook niet op een koersbepalende positie van geïntimeerde 1 binnen Wimed. Hier komt nog bij dat appellant tijdens de comparitie bij het hof heeft verklaard dat hij een paar maal per week, altijd als er iets moest gebeuren, overleg had met de directeur van de CV toen Wimed door hen beiden werd gerund. Bovendien heeft appellant niet weersproken dat geïntimeerden c.s. een correcte transcriptie hebben overgelegd van fragmenten van een bespreking op 9 april 2014 bij het accountantskantoor dat toen al ruim tien jaar de jaarrekeningen van Wimed opstelde. Uit deze gespreksfragmenten blijkt niet dat geïntimeerden c.s. binnen Wimed de macht naar zich hebben toegetrokken. Wel blijkt hieruit dat appellant financiële zekerheid bij de directeur van de CV zocht en vond in de vorm van een maandelijks – weer terug te betalen – inkomen om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen. Dat partijen met de participatie van geïntimeerde 1 in Wimed in feite een arbeidsovereenkomst voor ogen heeft gestaan blijkt hieruit niet. De conclusie is dat de grieven falen.