Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 10 augustus 2018
ECLI:NL:RBLIM:2018:7602
werknemer/LWM Riooltechniek B.V.
Feiten
Tussen werknemer en werkgeefster is een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin een regeling is getroffen voor verlofuren. Volgens werknemer heeft werkgeefster bij de eindafrekening te weinig salaris betaald voor de maand april en heeft zij helemaal geen salaris betaald voor de maand mei. Daarnaast zou een te laag bedrag voor nog openstaande overwerkuren zijn betaald. Werknemer beroept zich er daarbij op dat zijn bruto-uurloon € 19,60 bruto was. Werknemer vordert in kort geding betaling van het volgens hem te weinig betaalde.
Oordeel
Volgens werkgeefster is het bruto uurloon niet € 19,60, zoals op de laatste loonspecificatie vermeld staat, maar slechts € 14,89 bruto. Op de loonspecificaties wordt vanaf juni 2016 weliswaar inderdaad een bruto-uurloon vermeld van € 19,60, maar dat komt door een software- update en geeft niet het daadwerkelijke uurloon weer. Daarnaast heeft werkgeefster aangevoerd dat van nog gereserveerde overwerkuren überhaupt geen sprake is. Voor zover werknemer buiten zijn reguliere werktijden om werkzaamheden verricht heeft, bestonden die uit het ‘sleutelen’ aan auto’s en niet uit werkzaamheden in het kader van zijn functie als bedrijfsleider, en zijn die werkzaamheden altijd meteen in dezelfde maand uitbetaald. Dat in de onderlinge correspondentie ook door werkgeefster een paar keer is gesproken over overwerkuren, berust op een vergissing. Op de eindafrekening staat (wel) correct vermeld dat het om verlofuren gaat, niet om overwerkuren, zij het dat het aantal niet klopt. Werkgeefster stelt zich namelijk op het standpunt dat zij zich op dit punt vergist heeft. Er was weliswaar een tegoed aan verlofuren, doch er is geen rekening gehouden met de verlofopname die heeft plaatsgevonden in het kader van de beëindiging van de arbeidsrelatie, aldus werkgeefster. Bovendien is geen rekening gehouden met het vervallen van wettelijke verlofdagen, aldus nog steeds werkgeefster. Werkgeefster erkent dat zij het loon over april slechts deels heeft betaald en het loon over mei helemaal niet. Werkgeefster beroept zich echter op een recht van verrekening met het bedrag dat werknemer haar verschuldigd is als gevolg van de verkeerd berekende verlofuren. Dit verrekeningsverweer is door werknemer, aldus de kantonrechter, eigenlijk nauwelijks maar in ieder geval veel te weinig concreet betwist doordat hij zich in feite beperkt tot het verwijzen naar de tekst van de vaststellingsovereenkomst, die in zijn optiek zijn vordering ondersteunt. Mede in het licht van het onderliggende verwijt van werkgeefster aan het adres van werknemer, inhoudende dat zij voornemens was hem op staande voet te ontslaan vanwege het oneigenlijke gebruik van een tankpas – hetgeen doorwerknemer niet is weersproken – komt het verweer van werkgeefster aangaande het verrekenen van verlofuren met de nog resterende loonaanspraak tot einde arbeidsovereenkomst zeker niet op voorhand ongeloofwaardig over. Dit laatste geldt ook voor de overige aspecten van het verweer. Dat werkgeefster in plaats van vast te houden aan een ontslag op staande voet heeft gekozen voor een vaststellingsovereenkomst, had te maken met de familiaire band tussen haar directeur en werknemer, aldus werkgeefster. Weliswaar is een en ander door haar op onhandige wijze (zacht uitgedrukt) tot uitdrukking gebracht in de correspondentie, vaststellingsovereenkomst en overige stukken, doch gelet op het concrete en grotendeels onweersproken gebleven verweer is de aannemelijkheid van een voor werknemer gunstige uitkomst van een bodemprocedure niet aanwezig. De gevorderde voorziening wordt daarom afgewezen.