Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 29 augustus 2018
ECLI:NL:RBNHO:2018:7319
werkneemster/Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.
Feiten
Werkneemster is sinds 4 december 2007 werkzaam als verkeersvlieger bij KLM. Nadat werkneemster zeven jaar als SO (Second Officer) bij KLM had gewerkt, heeft zij geboden op de functie van FO (First Officer). De opleiding is einde 2014 aangevangen. Uit het verslag van de beoordelingscommissie blijkt onder meer dat de commissie concludeert dat zij op dit ogenblik geen mogelijkheden voor werkneemster ziet om de opleiding tot F/O 737 met succes af te ronden. Na 1,5 jaar heeft werkneemster opnieuw geboden op een functie van FO. Uit het verslag van de beoordelingscommissie van 19 april 2017 blijkt onder meer dat de commissie concludeert dat werkneemster in de opleiding tot FO niet binnen de gestelde termijn een voldoende niveau heeft kunnen bereiken, maar dat zij op dit moment voldoende aanknopingspunten zien om werkneemster opnieuw in opleiding te nemen. Er heeft een derde procedure bij de beoordelingscommissie plaatsgevonden. Uit het verslag van 21 september 2017 blijkt onder meer dat de commissie concludeert dat tijdens de opleiding een gebrek aan basic flying skills is geconstateerd. De commissie adviseert unaniem om de arbeidsovereenkomst van werkneemster in de functie van verkeersvlieger te beëindigen wegens het niet voldoen aan de bekwaamheidseisen voor de functie en dat terugscholing naar SO geen mogelijkheid is. Werkneemster vordert onder meer voor recht te verklaren dat KLM gehouden is haar te herplaatsen in de functie van SO.
Oordeel
De vorderingen van werkneemster zullen worden afgewezen. Ter toelichting dient onder meer het volgende. Vaststaat dat in het geval van onvoldoende functioneren van een verkeersvlieger een beoordelingscommissie er pas in laatste instantie aan te pas komt. Onweersproken is dat beoordelingscommissies slechts zelden voorkomen bij KLM. Uit het feit dat ten aanzien van werkneemster tot drie keer toe een beoordelingscommissie, naar aanleiding van het advies van Training Managers en instructeurs, is ingeschakeld, leidt de kantonrechter dan ook af dat in voldoende mate aannemelijk is dat er significante onvolkomenheden in de prestaties van werkneemster bestaan, in ieder geval voor wat betreft de functie van FO. De kantonrechter is voorts van oordeel dat uit de in het vliegersrapport van werkneemster gevoegde verklaringen in voldoende mate blijkt dat werkneemster onvoldoende aan de geschiktheidseisen voor de functie van verkeersvlieger voldoet. De kantonrechter is verder van oordeel dat – met name ook gelet op de hoeveelheid aan trainingen en opleidingen en de extra aandacht en kansen die werkneemster hierbij reeds zijn geboden – KLM redelijkerwijs tot het oordeel heeft kunnen komen om werkneemster niet meer in te zetten als verkeersvlieger. Daarbij komt dat naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate is vast komen te staan dat binnen KLM een doorgroeimodel geldt, waardoor van een SO wordt verwacht dat hij/zij doorgroeit naar de functie van FO. De kantonrechter volgt hierbij de stelling van KLM dat een van de gedachten achter het doorgroeimodel is dat de vliegveiligheid in het geding kan komen indien een verkeersvlieger te lang in de functie van SO blijft hangen, omdat de vliegwerkzaamheden van de SO beperkt zijn (er worden geen starts en landingen verricht), terwijl van iedere vlieger wel verwacht wordt dat hij de flying skills beheerst. De kantonrechter herhaalt dat de kans dat zowel de Captain als de FO uitvalt, en aldus een beroep op de SO moet worden gedaan, weliswaar zeer gering is, maar dat, indien dit noodzakelijk zou zijn en het gaat mis, de gevolgen zeer ernstig zijn.