Naar boven ↑

Rechtspraak

X/De Grote Berg B.V.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 23 januari 2018
ECLI:NL:RBAMS:2018:6802

X/De Grote Berg B.V.

Zzp’er overkomt ongeval en stelt bedrijf dat hem ter beschikking heeft gesteld aansprakelijk. Geen aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 lid 1 en 2 BW, wellicht wel op grond van lid 4.

Feiten

De heer X is op 2 september 2014, tijdens het uitvoeren van sloopwerkzaamheden op een locatie in Antwerpen, slachtoffer geworden van een ongeval. Hij was toen door DGB uitgeleend of ter beschikking gesteld aan Y, het bedrijf dat de opdracht uitvoerde. Als gevolg van het ongeval heeft hij aan de ringvinger van zijn rechterhand letsel opgelopen. Blijkens overgelegde facturen heeft werknemer vanaf begin maart 2014 op verschillende locaties in Nederland werkzaamheden verricht voor DGB. De heer X heeft aan DGB een VAR-verklaring verstrekt die tot 31 december 2014 geldig was. De heer X heeft na medische behandeling vervolgens nog enkele weken werkzaamheden verricht, maar is daarna in verband met arbeidsongeschiktheid uitgevallen. De heer X heeft in eerste instantie Y aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden. De verzekeraar van Y heeft bij brief van 17 augustus 2015 de aansprakelijkheid van de hand gewezen. Bij brief van 4 november 2016 heeft de heer X DGB aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden. De heer X noch DGB was destijds voor de gevolgen van arbeidsongevallen verzekerd. De heer X vordert onder meer dat de kantonrechter voor recht verklaart dat DGB aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval van de heer X en vordert verder een veroordeling van DGB om aan hem de geleden en nog te lijden schade, kosten en rente die een gevolg zijn van het ongeval te vergoeden.

Oordeel

De kantonrechter overweegt het volgende. De heer X heeft eerst Y aansprakelijk gesteld. Nadat dat traject geen uitkomst bood, heeft hij DGB aansprakelijk gesteld. Dat is na een periode van ongeveer twee jaar na het ongeval. DGB stelt door dit tijdsverloop in haar bewijspositie te zijn geschaad en niet meer in staat te zijn eventuele gevolgen van het vermeende verwijt aan haar adres te beperken. De kantonrechter gaat hieraan voorbij. Zoals de heer X ook naar voren heeft gebracht was de verjaringstermijn nog (lang) niet verlopen. Vervolgens komt aan de orde of de heer X ten tijde van het ongeval op basis van een arbeidsovereenkomst zijn werkzaamheden voor DGB uitvoerde. De kantonrechter is van oordeel dat dat niet het geval is. De werkzaamheden werden bij een derde uitgevoerd zonder dat er een directe gezagsverhouding met DGB bestond. Een verplichting van de heer X om gehoor te geven aan een oproep van DGB om te komen werken is gesteld noch gebleken. Voor de werkzaamheden stuurde de heer X periodiek een factuur. Hij heeft DGB voorafgaand aan de werkzaamheden een VAR-verklaring verstrekt. Op de locatie in Antwerpen was geen leidinggevende van DGB aanwezig en werden de werkzaamheden onder gezag van Y uitgevoerd. DGB is daarom niet aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval op grond van artikel 7:658 lid 1 en 2 BW. Over de subsidiaire grondslag, aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 lid 4 BW, overweegt de kantonrechter het volgende. De kantonrechter is van oordeel dat het debat tussen partijen over een eventuele aansprakelijkheid op basis van artikel 7:658 lid 4 BW en de onderbouwing daarvan nog onvoldoende uit de verf is gekomen. De heer X heeft, na de betwisting daarvan door DGB, ten aanzien van de kwestie of de werkzaamheden zijn uitgevoerd in de uitoefening van het bedrijf en beroep van DGB onder meer verwezen naar de vermelding van de bedrijfsactiviteiten van DGB in het handelsregister. Bescheiden waarin dit wordt onderbouwd zijn echter niet overgelegd. Verder is onduidelijkheid blijven bestaan over de vraag hoe DGB feitelijk al dan niet invloed heeft gehad op de werkomstandigheden van de heer X ten tijde van het ongeval en op de toentertijd daarmee verband houdende veiligheidsrisico’s. Ten slotte hebben partijen uiteenlopende informatie verstrekt over de betekenis van voorhanden zijnde VCA-certificaten. De kantonrechter acht het daarom aangewezen dat beide partijen zich nader uitlaten. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.