Naar boven ↑

Rechtspraak

X/De Grote Berg B.V.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 25 september 2018
ECLI:NL:RBAMS:2018:6804

X/De Grote Berg B.V.

Sloopbedrijf De Grote Berg is aansprakelijk voor de gevolgen van het aan een zzp’er overkomen arbeidsongeval en dient daarom de schade die de zzp’er als gevolg hiervan heeft geleden te vergoeden.

Feiten

De heer X is op 2 september 2014, tijdens het uitvoeren van sloopwerkzaamheden op een locatie in Antwerpen, slachtoffer geworden van een ongeval. Hij was toen door DGB uitgeleend of ter beschikking gesteld aan Y, het bedrijf dat de opdracht uitvoerde. Als gevolg van het ongeval heeft hij aan de ringvinger van zijn rechterhand letsel opgelopen. Bij tussenvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat hij van oordeel is dat het debat tussen partijen over een eventuele aansprakelijkheid op basis van artikel 7:658 lid 4 BW en de onderbouwing daarvan nog onvoldoende uit de verf is gekomen. Partijen hebben zich inmiddels nader uitgelaten.

Oordeel

Werkzaamheden uitgevoerd in de uitoefening van het bedrijf en beroep van DGB?

De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. De heer X heeft delen van de (toenmalige) website van DGB in het geding gebracht waaruit is op te maken dat in ieder geval destijds asbestsanering tot de bedrijfsactiviteiten behoorde. Dit blijkt ook uit het uittreksel uit het handelsregister. DGB heeft zich erop beroepen dat zij slechts bemiddelingsactiviteiten verricht en in dat kader enkele werknemers in dienst heeft. Van werknemers die daadwerkelijk saneringswerkzaamheden verrichten, zou geen sprake zijn. De kantonrechter acht het feit of DGB zelf werknemers in dienst heeft die saneringswerkzaamheden verrichten niet doorslaggevend. Het volstaat dat DGB de werkzaamheden door eigen werknemer had kunnen laten verrichten.

Was de heer X voor zijn veiligheid mede afhankelijk van DGB?

De kantonrechter is van oordeel dat de heer X voor de zorg van zijn veiligheid mede afhankelijk was van DGB als degene die hem ter beschikking heeft gesteld aan Y en die hem heeft betaald voor de verrichte werkzaamheden. Vanaf week 26 in 2014 heeft de heer X, bijna zonder uitzondering, gedurende de volledige werktijd voor DGB bij Y in Antwerpen gewerkt. Onder deze omstandigheden en gelet op het beschermingskarakter van artikel 7:658 lid 4 BW is de situatie waarin de heer X verkeerde in hoge mate vergelijkbaar met die waarin de heer X werknemer van DGB zou zijn geweest en in een dergelijk geval kan DGB niet volstaan met de volledige verantwoordelijkheid voor eventuele veiligheidsrisico’s bij Y neer te leggen.

Eigen schuld en/of bewuste roekeloosheid?

Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet gesproken worden van eigen schuld dan wel bewuste roekeloosheid. De handeling die de heer X uitvoerde, lijkt te moeten worden begrepen als noodzakelijk om steun te vinden bij het wegtrekken van een kabel. Dat hij zich daarbij in een gevarenzone bevond, is mogelijk; het is een feit van algemene bekendheid dat, ook al zijn mensen op de werkvloer met gevaren bekend, zij zeker in een situatie van plotseling steun moeten zoeken niet steeds de noodzakelijke voorzichtigheid zullen betrachten.

Voldoende zorg DGB en causaal verband?

De kantonrechter verwijst naar het rapport van de preventieadviseur waar als 'actieplan' staat vermeld welke (aanvullende) maatregelen zijn getroffen om herhaling te voorkomen. Met name het verplicht stellen van een geluidssignaal voordat een gevaarlijke situatie intreedt, is naar het oordeel van de kantonrechter een betekenisvolle verzwaring van preventiemaatregelen om herhaling te voorkomen. Nu onder andere deze voorzorgsmaatregel alsnog is getroffen en deze kennelijk naar het oordeel van de betrokken veiligheidskundige adviseurs noodzakelijk was, is naar het oordeel van de kantonrechter ten tijde van het ongeval een situatie aan de orde geweest waarbij DGB als (mede)verantwoordelijke voor de veiligheid te kort is geschoten in haar zorgverplichting op dit punt. Temeer nu het uit technisch oogpunt niet om een grote ingreep ging en realisatie op eenvoudige wijze kon plaatsvinden. Vervolgens is de vraag aan de orde of de heer X schade heeft geleden tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden op 2 september 2014. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat het geval. Uit de overgelegde medische bescheiden uit 2014 en 2015 is op te maken dat de heer X beperkingen heeft aan zijn rechterhand, die steeds in verband worden gebracht met het ongeval van 2 september 2014. De heer X heeft verder onbetwist naar voren gebracht dat hij in verband met lichamelijke en geestelijke beperkingen die hij door het ongeval heeft opgelopen, niet meer heeft kunnen werken. Daarmee is ook voldoende komen vast te staan dat hij – een nader te bepalen – schade heeft geleden. Het voorgaande leidt dan ook tot de conclusie dat DGB aansprakelijk is voor de gevolgen van het aan de heer X op 2 september 2014 overkomen arbeidsongeval en DGB dient daarom de geleden schade te vergoeden.