Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Roermond), 8 oktober 2018
ECLI:NL:RBLIM:2018:9500
werkneemster/werkgeefster
Feiten
Werkneemster is gedurende haar gehele arbeidzame leven als kapster werkzaam geweest. Schriftelijke arbeidsovereenkomsten zijn niet voorhanden, anders dan de door werkgeefster bij haar verweerschrift overgelegde overeenkomst d.d. 30 september 2009. Werkgeefster heeft met toestemming van het UWV de arbeidsovereenkomst met werkneemster opgezegd tegen 1 mei 2018, op grond van bedrijfseconomische redenen. Werkgeefster heeft aan werkneemster een transitievergoeding conform artikel 7:673d BW (overbruggingsregeling transitievergoeding kleine werkgevers) uitbetaald. Werkneemster verzoekt thans een vergoeding op grond van artikel 7:672 BW ter zake van het niet in acht nemen van een opzegtermijn van drie maanden, alsmede nabetaling van een transitievergoeding berekend zonder toepassing van de kleine werkgeversregeling.
Oordeel
Transitievergoeding
De kantonrechter overweegt dat werkgeefster voldoet aan de vereisten van artikel 7:673d BW jo. artikel 24 Ontslagregeling betreffende de overbruggingsregeling transitievergoeding voor kleine werkgevers. De vooralsnog negatieve verklaring van het UWV is uitsluitend gegrond op de omstandigheid dat werkgeefster blijkens haar eigen opgave een ondernemersbeloning werd toegekend. Die ondernemersbeloning staat volgens het UWV in de weg aan hantering van in ander geval voorziene forfaitaire beloningen van € 44.000 voor 2016 en van € 45.000 voor 2017, zoals bedoeld in lid 3 van artikel 24 Ontslagregeling. Ter mondelinge behandeling is deze ondernemersbeloning nader bezien. Blijkens de overgelegde stukken betrof het huishoudelijke opnamen (in 2017 tot € 4178 en in het eerste halfjaar van 2018 tot € 2818) en betaalde belastingen en/of privégebruiken tot respectievelijk € 637 en € 121. Het totaal van deze in aanmerking te nemen 'ondernemersbeloning' blijft daarmee in ieder geval vér achter bij het in de Ontslagregeling bedoelde bedrag, zoals dat in artikel 12 van de Wet op de Loonbelasting 1964 wordt aangegeven. Werkgeefster kan een beroep op de kleine werkgeversregeling dan ook niet worden ontzegd. De ratio van deze regeling is immers om de financiële gevolgen van het sinds 1 juli 2015 ontstane recht op een transitievergoeding enigszins te verzachten voor de kleine werkgever die wegens aanhoudende financiële problemen genoodzaakt is geweest de arbeidsovereenkomst op te zeggen en die onvoldoende tijd heeft gehad te reserveren voor een verschuldigdheid van een transitievergoeding. Werkgeefster is zonder twijfel een dergelijke werkgever. Het verzoek van werkneemster wordt dan ook afgewezen.
Opzegtermijn
Het ligt op de weg van werkneemster om concreet en specifiek aan te geven dat er sprake is geweest van voorafgaande dienstverbanden, waarvan dit dienstverband met ingang van 30 september 2008 [red: eerder in de uitspraak wordt de datum 30 september 2009 genoemd] de voortzetting is geweest. Daartoe is werkneemster niet in staat. Dit betekent dat slechts uit kan worden gegaan van de wél ter beschikking staande arbeidsovereenkomst van 30 september 2008. De door werkgeefster aangehouden opzegtermijn is dan ook correct.