Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Amersfoort), 7 november 2018
ECLI:NL:RBMNE:2018:5548
Werknemer/gedaagde
Feiten
Werknemer is uitzendkracht. Gedaagde sub 2 en 3 zijn inlener van werknemer. Gedaagde sub 1 is de uitlener. Werknemer vordert van gedaagde sub 1 om hem inzage te verlenen en afschriften te verstrekken van stukken waaruit de omvang van de gemaakte uren blijkt over zijn gehele dienstverband. Werknemer vordert van gedaagde sub 1, sub 2 en sub 3 om hem inzage te verlenen of afschriften te verstrekken van stukken waaruit de inlenersbeloning blijkt, een kopie van de gemaakte afspraken over de functie indeling van werknemer en de vergoeding die wordt betaald door gedaagde sub 2 en 3 aan de eigen werknemers. Werknemer legt aan zijn vordering – samengevat – ten grondslag dat hij een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde bescheiden: een werknemer moet bij twijfel kunnen nagaan of het loon correct is betaald.
Oordeel
Ten aanzien van de verzochte stukken waaruit de omvang van de gemaakte uren blijkt, heeft gedaagde sub 1 reeds een overzicht van de gewerkte uren in het geding gebracht. Hieruit blijkt echter niet op welke tijden is gewerkt. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer een rechtmatig belang heeft bij de nog ontbrekende informatie, waaruit blijkt op welke tijden is gewerkt. Gedaagde sub 1 dient binnen 14 dagen na betekening van het vonnis tot verstrekking hiervan over te gaan. Ten aanzien van de verzochte stukken waaruit de inlenersbeloning blijkt, stelt gedaagde sub 1 dat deze afspraken mondeling zijn gemaakt en dat zij om deze reden geen inzage of kopieën daarvan kan verstrekken. De kantonrechter oordeelt dat om deze reden de vordering met betrekking tot deze stukken moet worden afgewezen ten aanzien van gedaagde sub 1. Tegen gedaagde sub 2 en sub 3 wordt verstek verleend, de vordering ten opzichte van deze gedaagden wordt toegewezen, omdat de kantonrechter dat niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Slechts de vordering met betrekking tot de stukken waaruit de vergoeding blijkt die gedaagde sub 2 en 3 betalen aan gedaagde sub 1 wordt afgewezen, omdat deze bescheiden onvoldoende verband houden met een rechtsbetrekking waarbij eiser partij is.