Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stichting Izore (Centrum Infectieziekten Friesland)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 11 december 2018
ECLI:NL:GHARL:2018:10738

werknemer/Stichting Izore (Centrum Infectieziekten Friesland)

Werknemer toegelaten tot nadere bewijslevering van afspraken omtrent einde dienstverband, levensloopregeling en verlofuren.

Feiten

Tussen werknemer en werkgeefster zijn in 2010 afspraken gemaakt over het einde van het dienstverband van werknemer. Over deze afspraken bestaat onduidelijkheid. Werknemer stelt dat het volgende is afgesproken: (1) dat hij per 23 februari 2015 zou stoppen met werken, (2) dat hij aansluitend gebruik zou maken van de voor hem getroffen levensloopregeling gedurende twaalf maanden, (3) dat hij aansluitend aan die levensloopregeling met behoud van salaris zijn resterende verlofuren, inclusief in die periode nog op te bouwen verlofuren, zou opnemen en (4) dat na opname van die verlofuren het dienstverband zou eindigen. Werkgeefster stelt echter dat partijen hebben afgesproken ( 1) dat werknemer bij het bereiken van de 62-jarige leeftijd (21 februari 2015) zou stoppen met werken, (2) dat hij aansluitend gebruik zou maken van de levensloopregeling en (3) dat het dienstverband vervolgens omstreeks 1 september 2016 zou eindigen. Werknemer vordert een verklaring voor recht dat de door hem gestelde gang van zaken de juiste is en dat hij recht heeft op (inmiddels opgebouwd) 1.689,2 verlofuren (en dat hij het recht heeft die op te nemen). De kantonrechter heeft de vordering toegewezen.

Oordeel

Voorshands vastgestelde feiten

Vergelijking van beide standpunten laat zien dat partijen het eens zijn over de afspraak dat werknemer bij het bereiken van de 62-jarige leeftijd zou stoppen met werken, dat hij aansluitend gebruik zou maken van de levensloopregeling en dat het dienstverband zou eindigen. Partijen verschillen van mening over de vraag of ook is afgesproken (1) dat werknemer aansluitend aan de levensloopregeling met behoud van salaris in dienst zou blijven, (2) dat hij in die periode de dan opgebouwde en in die periode nog op te bouwen verlofuren zou opnemen en (3) dat het dienstverband zou eindigen op het moment dat al die verlofuren zouden zijn opgenomen.

Bewijsopdracht

Het verschil in standpunten tussen partijen is geen kwestie van uitleg van wat zij hebben afgesproken, maar raakt die afspraak zelf. Dat brengt mee dat in deze procedure volgens de normale bewijsregels moet worden vastgesteld of de gestelde afspraak bewezen is. Werkgeefster heeft het bestaan van de door werknemer gestelde afspraak gemotiveerd betwist. Bij die stand van zaken rust ingevolge de hoofdregel op werknemer de bewijslast. Van een bijzondere regel waaruit een andere bewijslastverdeling voortvloeit, is geen sprake. (Voorshands) bewezen is de gestelde afspraak echter niet. Dat oordeel is gebaseerd op het volgende. In de brief van werkgeefster van 5 maart 2010 is slechts sprake van stoppen met werken op 21 februari 2015, aansluitend levensloopregeling en vervolgens uit dienst treden omstreeks september 2016. Die vastlegging van de gemaakte afspraken is juist, zo schrijft werknemer zelf op 8 maart 2010. Over verlofuren en voortgezet betaald dienstverband staat in deze briefwisseling niets. In de brief van werknemer is wel een voorbehoud gemaakt: 'Als de situatie blijft zoals deze nu is'. Dat voorbehoud zag, aldus werknemer, op het feit dat de einddatum van het dienstverband ('omstreeks september 2016') zou kunnen opschuiven indien hij per 21 februari 2015 meer verlofuren had staan dan de 667 uren waarvan partijen in 2010 uitgingen. De tekst van het voorbehoud is te summier om daarin de gestelde afspraak te kunnen lezen. Het verslag van het functioneringsgesprek van 10 oktober 2012 biedt de noodzakelijke steun evenmin omdat werkgeefster daarin niet meer schrijft dan dat eind 2014 begonnen moet worden met overleg over de concrete invulling van de afspraak over vervroegd uittreden van werknemer en die concrete invulling, onder andere, ook betrekking kan hebben op de vraag per welke datum nu precies een einde komt aan de levensloopregeling en daarmee aan het dienstverband. De tekst van de memo's van X (manager bedrijfsvoering) van 21 oktober 2014 en 4 februari 2015 zou, naar de letter beoordeeld, als steun voor het standpunt van werknemer kunnen worden uitgelegd. Daarin staat immers dat werknemer 'al per 23 februari 2015 met het opnemen van verlofuren' zou beginnen en 'In 2010 was de redenering om 21 februari 2015 te stoppen, de levensloop te beginnen en de saldo vakantie uren (667 uren) september 2016 uit dienst gaan'. Daar staat echter tegenover dat X niet zelf bij de afspraken van 2010 betrokken was en werkgeefster verdedigd heeft dat X de passages in kwestie slechts heeft opgenomen omdat werknemer hem aldus had ingelicht. Werknemer heeft een specifiek bewijsaanbod van de gestelde afspraak gedaan. Conform dat aanbod zal hij tot bewijslevering worden toegelaten. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.