Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 8 mei 2018
ECLI:NL:RBROT:2018:3719
werknemer c.s./werkgever
Feiten
Werkgever houdt zich bezig met onder meer het ontwerpen en de productie van laboratoriumapparatuur voor de koolstofverwerkende industrie, waaronder de olie-industrie. Werknemer 1 is in 2016 in dienst getreden in de functie van business unit director. Werknemer 2 is in 2017 in dienst getreden en vervult thans de functie van senior controller. Werknemer 3 is sinds 1998 in dienst van werkgever en vervult thans de functie van director of operations. Werknemers maken deel uit van het managementteam. Eind februari 2017 is een nieuw project van start gegaan. Op 28 maart 2018 is aan werknemers te kennen gegeven dat zij met behoud van salaris werden geschorst en dat zij onder inlevering van hun laptops en toegangspassen het pand dienden te verlaten. Werkgever verwijt werknemers onder meer dat zij het budget hebben overschreden, in strijd hebben gehandeld met binnen werkgever geldend beleid, onzorgvuldig hebben gecontracteerd en niet transparant hebben gehandeld. Werknemers vorderen in kort geding wedertewerkstelling.
Oordeel
Ten aanzien van de overschrijding van het budget merkt de voorzieningenrechter op dat dit op zichzelf niet aan de schorsing ten grondslag is gelegd, maar dat dit voor werkgever reden is geweest een intern onderzoek te starten. Met betrekking tot het in strijd handelen met binnen werkgever geldend beleid, overweegt de voorzieningenrechter dat door werknemers op punten wellicht niet conform beleid is gehandeld, maar dat de overtredingen niet dermate zwaarwegend waren dat daaraan de consequentie van schorsing (en ontslag) moet worden verbonden. Ten aanzien van de door werkgever gestelde onzorgvuldige contractering is de voorzieningenrechter van oordeel dat werkgever onvoldoende concreet heeft gemaakt op welke contracten zijn bezwaren betrekking hebben en waarom deze bezwaren nu tot schorsing van werknemers zouden moeten leiden. Tot slot kan niet worden vastgesteld dat werknemers onvoldoende medewerking hebben verleend aan intern onderzoek, zodat ook de niet-transparante handelwijze van werknemers niet is komen vast te staan. Op grond van het voorgaande heeft werkgever onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van verwijtbaar handelen door werknemers, laat staan dat dit grootschalig, bewust en opzettelijk is. De gemaakte verwijten leveren dan ook onvoldoende grond tot oplegging en handhaving van de schorsing op. Werknemers hebben derhalve recht op wedertewerkstelling en toegang tot de systemen. De vordering van werknemers wordt daarom toegewezen.