Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 25 oktober 2018
ECLI:NL:RBDHA:2018:15529
werknemer/NN insurance personeel b.v.
Feiten
Werkneemster is op 1 juni 1988 in dienst getreden bij NN. Vanwege een reorganisatie is de afdeling waar werkneemster werkzaam is, komen te vervallen en is de functie van werkneemster gewijzigd. De ondernemingsraad heeft positief geadviseerd over de gewijzigde functies. Werkneemster is met ingang van 15 maart 2017 overtollig verklaard. Werkneemster en NN zijn tot een overeenstemming gekomen om het dienstverband te beëindigen. Daarnaast zijn zij het eens geworden over de materiële voorwaarden van de beëindigingsovereenkomst, waarbij werkneemster zich het recht heeft voorbehouden aanspraak te maken op aanvullende schadevergoeding als gevolg van onterecht verlies van haar dienstbetrekking. Bij brief van 2 februari 2018 heeft werkneemster NN aansprakelijk gesteld voor schade die zij als gevolg van toerekenbaar tekortschieten door NN in de nakoming van de arbeidsovereenkomst stelt te lijden en te hebben geleden. De arbeidsovereenkomst is per 1 mei 2018 beëindigd. Werkneemster heeft de kantonrechter verzocht voor recht te verklaren dat NN ten opzichte van haar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:686 BW door haar zonder wettelijke grondslag eenzijdig haar werkzaamheden te ontnemen en dat NN verplicht is de (inkomens- en pensioen)schade die werkneemster dientengevolge lijdt aan haar te vergoeden.
Oordeel
Ter beoordeling staat of de WWZ de ruimte biedt om, in een geval waarin een werknemer akkoord is gegaan met een regeling ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de bedenktijd ongebruikt heeft laten verstrijken, een verzoek tot (aanvullende) schadevergoeding in te stellen dat in hoofdzaak is gebaseerd op de stelling dat er geen voldragen ontslaggrond (in dit geval de a-grond) is. Deze vraag dient dan nog te worden onderscheiden van de vraag of de WWZ, waarin is voorzien in een transitievergoeding en een billijke vergoeding, ruimte laat om, gebaseerd op de stelling dat er geen voldragen ontslaggrond is, schadevergoeding te verzoeken op de grond dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Door haar instemming met het einde van de arbeidsovereenkomst en het laten verstrijken van de bedenktijd verweert werkneemster zich niet tegen het ontslag als zodanig. De preventieve toetsing van de ontslaggronden heeft daardoor niet plaatsgevonden. Hierdoor heeft zij haar weg naar de in het kader van de WWZ gebruikelijke procedures bij de kantonrechter afgesneden. Door de wijze waarop zij haar verzoek insteekt, tracht werkneemster kennelijk een alternatief te creëren om buiten de kaders van de WWZ een (ten opzichte van de vergoeding uit het sociaal plan additionele) vergoeding te incasseren. De kantonrechter is van oordeel dat deze weg niet openstaat. Door in te stemmen met het einde van de arbeidsovereenkomst, en de vraag of er een voldragen ontslaggrond is vervolgens in een op artikel 6:265 BW gebaseerde schadevergoedingsprocedure voor te leggen aan de kantonrechter, omzeilt werkneemster het systeem van de WWZ, dat als een lex specialis ten opzichte van artikel 6:265 BW is te beschouwen. Van werkneemster mag worden verwacht dat zij haar bezwaren tegen het einde van de arbeidsovereenkomst aan de orde stelt in de procedure die daarvoor in het leven is geroepen. Een andere benadering doet geen recht aan de in de WWZ neergelegde benadering van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De vorderingen worden afgewezen.