Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Bergen op Zoom), 17 januari 2019
ECLI:NL:RBZWB:2019:192
werknemer/werkgever c.s.
Feiten
Werkneemster is sinds 1 mei 2011 in dienst bij werkgever c.s., laatstelijk in de functie van doktersassistent. Werkgever c.s. hebben op 6 juni 2018 ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht. Werkneemster werd verweten dat zij mantelzorgtaken ten aanzien van patiënten vermengde met haar professionele rol ten aanzien van deze patiënten. Dit verzoek is bij beschikking van 30 augustus 2018 afgewezen. Omdat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden vorderen werkgever c.s. wederom ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond. Bekend geworden is dat werkneemster tot erfgenaam is benoemd in het testament van een van haar patiënten en dat werkneemster zelfs een geregistreerd partnerschap met deze 85-jarige patiënt is aangegaan om zijn nalatenschap op een fiscaal gunstige wijze te kunnen aanvaarden. Werkgever c.s. verwijten werkneemster dat zij hiermee een in de medische hulpverlening bestaande gouden regel heeft overtreden dat er geen giften mogen worden aangenomen van diegenen tot wie een hulpverlener in een behandelrelatie staat. Volgens werkneemster heeft zij reeds in november 2017 besloten om de arbeidsovereenkomst met werkgever c.s. te beëindigen. Van verwijtbaar handelen is volgens werkneemster dan ook geen sprake. Werkneemster stelt zich op het standpunt dat juist het handelen van werkgever c.s. als ernstig verwijtbaar kan worden bestempeld. Zij verzoekt dan ook om de arbeidsovereenkomst om die reden te ontbinden.
Oordeel
De kantonrechter stelt voorop dat de feiten en omstandigheden die thans aan het verzoek ten grondslag zijn gelegd, ten tijde van het eerdere verzoekschrift nog niet bekend waren.
Werkneemster is weliswaar niet BIG geregistreerd maar uit de Beroepscode Doktersassistent van de NVDA volgt dat in de relatie met de patiënt de professionele grenzen in acht genomen dienen te worden. De kantonrechter acht het onbegrijpelijk dat werkneemster vindt dat zij deze grens niet heeft overschreden. Het enkele feit dat werkneemster de patiënt in huis wilde nemen om hem te verzorgen geeft dit immers al aan. Van een puur professionele band was geenszins sprake meer. Hierbij is nog buiten beschouwing gelaten dat de verzorging van de patiënt plaats zou gaan vinden in een daarvoor door de patiënt aangekocht huis. Gelet op de datum van de aankoop van de woning moet dit plan bovendien relatief snel na het eerste huisbezoek tot stand zijn gekomen. Gebleken is dat werkneemster werkgever c.s. nimmer van dit plan op de hoogte heeft gesteld. Dat doordat de gezondheid van de patiënt achteruitging geen uitvoering is gegeven aan dit plan, doet niets af aan de intentie hiervan. Vast staat dat dit partnerschap enkel is aangegaan met als doel op een fiscaal zo voordelige mogelijke manier over de nalatenschap van de patiënt te kunnen beschikken. Werkneemster had dus een financieel belang bij het overlijden van de patiënt zodat van de vereiste afstand die een zorgverlener dient te bewaren tot zijn patiënt ook om deze reden geen sprake meer was. Werkneemster had moeten inzien dat zij niet langer in haar functie van doktersassistente bij de behandeling van de patiënt betrokken kon zijn. Ook voor zover hier geen wettelijke regel bestaat, had werkneemster haar persoonlijke relatie met de patiënt moeten melden aan haar werkgever. Werkneemster heeft dit nagelaten en in plaats daarvan is zij na de afwijzing van het euthanasieverzoek zelfs betrokken geweest bij de verzorging van de patiënt gedurende het proces van versterving. Werkneemster stelt weliswaar dat zij op dat moment niet meer bij de patiënt betrokken was als doktersassistente, maar als mantelzorger, maar dit strookt geenszins met haar stelling dat werkgever c.s. dit proces volledig aan haar overliet en hij daarin volledig voer op haar overdrachten. De kantonrechter is van oordeel dat werkneemster ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toe.