Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 18 december 2018
ECLI:NL:RBAMS:2018:9023
werknemer/Gemeente Amsterdam (B&D afdeling Werk & Re-integratie)
Feiten
Werknemer is in april 1978 op basis van een WSW-indicatie in dienst getreden bij de Gemeente Amsterdam (hierna: de Gemeente). Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor de sociale werkvoorziening van toepassing (hierna: de CAO). De CAO kent een seniorenregeling, bestaande uit een 58-, 59- of 61,5-jarigenregeling. Op verzoek van werknemer is hij met ingang van 1 oktober 2012 in aanmerking gebracht voor de seniorenregeling voor werknemers van 59 jaar en ouder. Zijn werktijd is teruggebracht van 36 uur naar 28,8 uur per week, met behoud van de formele arbeidsduur, onder doorbetaling van 92,5% van zijn loon. In 2016 is met werknemer besproken dat hij nog niet had verzocht om in aanmerking te komen voor de regeling voor werknemers van 61,5 jaar en ouder. Daarna is werknemer op zijn verzoek met ingang van 1 oktober 2016 voor deze regeling in aanmerking gebracht en ontvangt hij 100% van zijn loon. Zijn werktijd bleef gelijk. Werknemer vordert thans veroordeling van de Gemeente tot betaling van € 4.270,75 aan achterstallig loon. Centraal staat de vraag of de Gemeente werknemer eerder had moeten wijzen op de regeling voor werknemers van 61,5 jaar en ouder.
Oordeel
De kantonrechter overweegt dat uit de tekst van de regeling niet blijkt dat de werknemer slechts eenmaal kan kiezen en dan tot aan zijn pensioen aan de gekozen regeling vast zit. Een overstap van de regeling voor 58-jarigen naar die van 59-jarigen maakt het mogelijk de werktijd verder terug te brengen, zodat de vermindering 1/5 bedraagt in plaats van 1/10. Gelet op de aard van deze wijziging zal daarvoor door de werknemer een verzoek moeten worden ingediend. Een overstap van de regeling voor 59-jarigen naar die van 61,5-jarigen levert geen verdere werktijdvermindering op, wel een loonsverhoging. Voor het standpunt van werknemer, dat deze laatstgenoemde overgang zonder verzoek daartoe van de werknemer plaatsvindt, is echter geen steun te vinden in de tekst (en toelichting) van de regeling. De vraag is wat in een situatie als de onderhavige van de Gemeente als een goed werkgever mag worden verwacht. De Gemeente behoort in de aan de medewerkers toegezonden informatie voldoende openheid van zaken en duidelijkheid te geven over de te maken keuzes en volledige voorlichting over de rechtspositie en de geldende wettelijke en CAO-bepalingen. Werknemer was op de hoogte van de seniorenregeling, maar de systematiek van de seniorenregeling is niet aanstonds duidelijk. Het is begrijpelijk dat het niet bij werknemer is opgekomen om bij het bereiken van de leeftijd van 61,5 jaar opnieuw een verzoek tot werktijdvermindering te doen. Zijn werktijd was immers al verminderd en kon niet nog minder worden. De Gemeente heeft aangevoerd dat werknemer, als hij drie maanden vóór 1 november 2014 daartoe een verzoek had ingediend, vanaf die datum in aanmerking was gekomen voor de seniorenregeling voor werknemers van 61,5 jaar en ouder. Naar het oordeel van de kantonrechter had het onder die omstandigheden op de weg van de Gemeente gelegen om werknemer er tijdig op te wijzen dat hij daarvoor een verzoek in moest dienen. Daarbij weegt mee dat werknemer toen hij 61,5 jaar oud werd al ruim 36 jaar in dienst was bij de Gemeente en dat hij een WSW-indicatie heeft. Duidelijk is dat werknemer zich pas in de loop van 2016, nadat hij door zijn consulent werd gewezen op de mogelijkheid om gebruik te maken van de desbetreffende regeling, daarvan bewust is geworden. Door deze essentiële informatie niet eerder bij werknemer onder de aandacht te brengen, heeft de Gemeente zich niet als een goed werkgever gedragen. De Gemeente dient aan werknemer het loon te betalen dat hij vanaf 1 november 2014 tot 1 oktober 2016 zou hebben ontvangen als hij tijdig een verzoek had ingediend voor deelname aan de regeling voor 61,5 jaar en ouder, met aftrek van hetgeen al aan hem is betaald.