Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 11 januari 2019
ECLI:NL:RBMNE:2019:210
werkgeefster/werknemer
Feiten
Werknemer en werkgeefster hebben met ingang van 17 mei 2017 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. In de arbeidsovereenkomst zijn een geheimhoudingsbeding, een relatiebeding en een boetebeding opgenomen. Partijen hebben op 15 mei 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin zij elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend. Met ingang van 1 juli 2018 is werknemer in dienst getreden van X B.V. Werkgeefster vordert veroordeling van werknemer om zijn werkzaamheden voor X B.V. te staken en zijn contacten met de klanten van werkgeefster te verbreken, met een beroep op het relatie- en geheimhoudingsbeding.
Oordeel
In de vaststellingsovereenkomst, zo voert werknemer als meest verstrekkend verweer tegen de vordering van werkgeefster aan, komen het geheimhoudingsbeding en het relatiebeding te vervallen. Werkgeefster heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat het geenszins de bedoeling is geweest om door middel van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst de werking aan het relatiebeding en het geheimhoudingsbeding te ontnemen. Werkgeefster heeft ter onderbouwing van haar standpunt een beroep gedaan op de jurisprudentie aangehaald in het artikel van Rosendahl en Theunissen ('Het concurrentiebeding in de beëindigingsovereenkomst', Arbeidsrecht 2017/22), waaronder het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 28 april 2009, (RAR 2009, 134). Het zich voordoende geval van de uitspraak van het hof in Amsterdam heeft voor het onderhavige geval echter geen betekenis, omdat het niet zo is dat het geheimhoudingsbeding wel in de beëindigingsovereenkomst was herhaald en het concurrentiebeding niet. Ook het commentaar van Rosendahl en Theunissen bij de uitspraak van de kantonrechter in Leeuwarden (Kantonrechter Leeuwarden, 10 oktober 2012, ECLI:NL:RBLEE:2012:BX9971), dat de bedingen niet onder de finale kwijting zouden moeten vallen omdat de postcontractuele bedingen juist zien op de periode na het eindigen van de arbeidsovereenkomst, kan de voorzieningenrechter niet overtuigen. Integendeel, juist omdat deze bedingen zouden kunnen gelden in de periode na het einde van de arbeidsovereenkomst, zouden de bedingen expliciet door de werkgever tijdens de onderhandelingen en de redactie van de beëindigingsovereenkomst aan de orde moeten worden gebracht. Wanneer dat niet gebeurt, er vervolgens over geen van in de arbeidsovereenkomst voorkomende postcontractuele bedingen een afspraak wordt gemaakt in de beëindigingsovereenkomst en er een finale kwijting wordt opgenomen met de tekst dat niet alleen voor wat betreft de beëindiging maar ook voor wat betreft de inhoud van de arbeidsovereenkomst niets meer tussen partijen zal gelden, zal, tenzij er een uitdrukkelijke andere intentie aan ten grondslag ligt, moeten worden geconcludeerd dat ook de bedingen onder de finale kwijting vallen. Daar komt nog bij dat in het onderhavige geval wel allerlei details aan de orde zijn gekomen, zoals de teruggave van de bedrijfsfiets en negatieve uitlatingen na einde dienstverband. Dit betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat ten gevolge van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst op 15 mei 2018 het geheimhoudingsbeding en het relatiebeding zijn vervallen en dat werkgeefster op die bedingen geen beroep meer kan doen.