Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/de Staat der Nederlanden (ministerie van Economische Zaken)
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 21 november 2018
ECLI:NL:RBDHA:2018:15690

werknemer/de Staat der Nederlanden (ministerie van Economische Zaken)

Werknemer stelt schade te hebben geleden door het onrechtmatig handelen van werkgever, doordat hij geen vaste aanstelling heeft gekregen. Niet voldaan aan relativiteitsvereiste en het causaal verband is niet vast komen te staan. Afwijzing van de vorderingen.

Feiten

Werknemer heeft van 1 oktober 2007 tot 14 december 2017 (met enkele uitgezonderde periodes) als uitzendkracht via Start werkzaamheden verricht voor de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO). Werknemer heeft gedurende en na afloop van zijn dienstverband op meerdere vacatures bij de RVO gesolliciteerd, maar is niet aangenomen. Werknemer meent dat RVO zich niet heeft gehouden aan de Circulaire toepassing Wet Werk en zekerheid bij de Rijksoverheid (de Circulaire) en artikel 8b van de Waadi heeft overtreden. RVO zou dan ook onrechtmatig hebben gehandeld jegens werknemer door hem niet voor onbepaalde tijd aan te stellen. Werknemer stelt hierdoor inkomens- en pensioenschade te hebben geleden en hoogstwaarschijnlijk zal blijven lijden. Werknemer vordert een bedrag van € 26.887,60 bruto.

Oordeel

De rechter stelt voorop dat ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid is geboden. Onderzocht moet worden of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Wil sprake zijn van een onrechtmatige daad, dan dient te zijn voldaan aan de vereisten van artikel 6:162 en 6:163 BW. Of de Staat heeft gehandeld in strijd met de Circulaire en/of artikel 8b van de Waadi kan onbesproken blijven, omdat als daar sprake van zou zijn de vordering niet toewijsbaar is. De Circulaire kent immers geen rechten toe aan individuele uitzendkrachten, maar schept slechts een normenkader voor de manier waarop de Staat met uitzendkrachten moet omgaan. De normen waar werknemer zich op beroept, strekken dan ook niet tot bescherming tegen de schade die hij stelt te hebben geleden. Ook het causaal verband tussen het gestelde onrechtmatig handelen en de schade van werknemer is niet vast komen te staan. De vraag of werknemer een vaste aanstelling zou hebben gekregen is immers afhankelijk van sollicitatieprocedures en het is geenszins aannemelijk geworden dat werknemer zou worden aangenomen. De vorderingen worden afgewezen.