Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 7 februari 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:988

werknemer/werkgever

Werkgever heeft in strijd met artikel 7:671 BW opgezegd. Verzoek werknemer tot toekenning van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding ex artikel 7:681 BW wordt toegewezen.

Feiten

Werknemer is op 1 mei 1990 bij de rechtsvoorganger van werkgever in dienst getreden. Werkgever exploiteert onder andere kolencentrales aan de Maasvlakte. In 2017 heeft werkgever twee kolencentrales moeten sluiten. Op 17 november 2016 werd in dit kader tussen werkgever, FNV, en CNV een sociaal plan overeengekomen. Op grond van de reorganisatie gebaseerd op het sluiten van de kolencentrales werd werknemer boventallig verklaard. Werknemer heeft op grond van het sociaal plan bezwaar gemaakt tegen deze boventalligverklaring. Uit het sociaal plan vloeit voort dat werknemer in een werk-naar-werktraject is geplaatst voor de duur van 12 maanden, ingaande 1 oktober 2017 en eindigend op 1 oktober 2018. Dat de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk op 1 oktober 2018 zou eindigen is door werkgever meermaals aan werknemer meegedeeld (waaronder per brief op 21 september 2018). Werknemer vond echter dat de arbeidsovereenkomst niet per 1 oktober 2018 geëindigd is. Door middel van een besluit van 21 december 2018 heeft het UWV het (voorwaardelijke) verzoek van werkgever tot het verkrijgen van toestemming om de arbeidsovereenkomst met werknemer op te zeggen, afgewezen. Werknemer heeft berust in het ontslag en verzoekt de kantonrechter tot toekenning van een vergoeding wegens onregelmatig ontslag, een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Werknemer stelt daartoe dat werkgever niet bij het UWV om toestemming heeft gevraagd om de arbeidsovereenkomst op grond van reorganisatie te mogen opzeggen.

Oordeel

Het gaat in deze zaak om de vraag of aan werknemer een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding moeten worden toegekend.

Vergoeding wegens onregelmatige opzegging

Werknemer verzoekt onder meer schadevergoeding op grond van artikel 7:672 lid 10 BW. Gelet op de inhoud van de brief van 21 september 2018, in samenhang bezien met de omstandigheden van het geval waaronder het gegeven dat werknemer wist dat gestreefd werd naar beëindiging van zijn dienstverband, dient naar het oordeel van de kantonrechter de brief van 21 september 2018 te worden gekwalificeerd als de opzegging als bedoeld in artikel 7:672 lid 10 BW. Werknemer heeft voor het vaststellen van de fictieve opzegtermijn terecht aangesloten bij het bepaalde in artikel 7:672 lid 2 BW waaruit volgt dat bij een arbeidsovereenkomst die vijftien jaar of langer heeft geduurd voor de werkgever een opzegtermijn van vier maanden geldt. Dit betekent dat werkgever de arbeidsovereenkomst op 21 september 2018 niet eerder had kunnen opzeggen dan tegen 1 februari 2019. Het verzoek tot schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging wordt derhalve toegewezen.

Transitievergoeding en billijke vergoeding

Ten aanzien van de transitievergoeding is ter zitting gebleken dat niet in geschil is dat werkgever op basis van het sociaal plan een vergoeding verschuldigd is aan werknemer in de vorm van een zogenoemd maatwerkbudget ten bedrage van € 183.646,34 bruto. Ook niet (langer) in geschil is dat de transitievergoeding al is verdisconteerd in voornoemde vergoeding op basis van het sociaal plan. Gelet hierop zal het verzoek tot toekenning van de transitievergoeding worden afgewezen. Voor wat betreft de billijke vergoeding van artikel 7:681 lid 1 BW wordt als volgt overwogen. Nu werkgever in strijd heeft gehandeld met artikel 7:671 BW is het recht op een billijke vergoeding gegeven. De hoogte van de billijke vergoeding stelt de kantonrechter vast aan de hand van de gezichtspunten van New Hairstyle. De kantonrechter wijst de billijke vergoeding toe tot een bedrag van € 26.092,90.