Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Woonstichting Beter Wonen Vechtdal
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 29 maart 2019
ECLI:NL:GHARL:2019:2789

werkneemster/Woonstichting Beter Wonen Vechtdal

Verzoek tot herroeping afgewezen. Geen sprake van een beschikking die berust op bedrog dat door de wederpartij in het geding is gepleegd.

Feiten

Werkneemster is sinds 1988 in dienst bij de rechtsvoorganger van BWV. Werkneemster is met ingang van 3 augustus 2014 met zwangerschaps- en bevallingsverlof gegaan. Werkneemster achtte zichzelf mentaal en fysiek niet in staat om op de voorziene datum van 1 december 2014 te hervatten. Op initiatief van BWV is begin januari 2015 een coachingstraject gestart. In februari 2015 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Vanaf juli 2015 is een mediationtraject doorlopen om een arbeidsconflict op te lossen, maar dat is door de mediator op 23 oktober 2015 beëindigd omdat er zijns inziens onvoldoende basis is voor partijen om tot een oplossing te komen. BWV heeft de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding en subsidiair op overige gronden. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 30 april 2016 onder toekenning van de transitievergoeding. Werkneemster is hiertegen in hoger beroep gekomen. Het hof heeft de beschikking vernietigd voor zover daarbij de verzochte billijke vergoeding was afgewezen en heeft BWV veroordeeld tot betaling van onder meer € 15.000 bruto aan billijke vergoeding. Het hof heeft daartoe overwogen dat het tegen haar wil (blijven) lastigvallen van een zieke, mentaal kwetsbare, werkneemster met voorstellen tot beëindiging van de arbeidsverhouding, waardoor BWV ook de re-integratieverplichtingen bij ziekte ernstig heeft veronachtzaamd, een ernstig verwijtbare tekortkoming inhoudt in de nakoming van de verplichtingen van een werkgever jegens zijn werknemer. Op een verzoek van de Autoriteit Woningcorporaties d.d. 13 april 2017 heeft de raad van commissarissen (RvC) forensisch onderzoeksbureau Integis opdracht gegeven onderzoek te doen naar onder meer de bedrijfscultuur bij BWV en diverse integriteitsaangelegenheden. Uit dit onderzoek is duidelijk geworden dat veel van de aantijgingen voor wat betreft slecht werkgeverschap (willekeur), de 'verkeerde' bedrijfscultuur en forse onvolkomenheden in interne governance juist waren. De directeur-bestuurder is vervolgens op non-actie gesteld. Werkneemster heeft de RvC verzocht haar arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht te herstellen en haar bij BWV te laten re-integreren. Dit verzoek is afgewezen. Werkneemster stelt een verzoek tot herroeping in en stelt hiertoe dat de beschikking berust op bedrog dat door de wederpartij in het geding is gepleegd.

Oordeel

Het hof stelt allereerst vast dat in de eerdere procedures zowel de melding van werkneemster aan de RvC als de uitkomsten van het daarop ingestelde onderzoek door de RvC, een en ander als bedoeld in 3.4 en 3.5, aan de orde zijn gekomen. De stelling van werkneemster dat de RvC in weerwil van de reactie van 18 november 2015 géén onderzoek naar de juistheid van haar melding heeft ingesteld, is uitdrukkelijk en gemotiveerd door de twee bij de mondelinge behandeling aanwezige leden van de RvC weersproken en heeft werkneemster op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Dat het onderzoek van de RvC ontoereikend is geweest, zoals werkneemster kennelijk tevens betoogt, is evenmin voldoende onderbouwd.