Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stichting Driezorg, Wonen Welzijn & Zorg
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 2 april 2019
ECLI:NL:GHARL:2019:2952

werknemer/Stichting Driezorg, Wonen Welzijn & Zorg

Vordering tot nakoming door directeur van wachtgeldregeling cao via incorporatiebeding. Beroep op wachtgeld in gegeven omstandigheden in strijd met redelijkheid en billijkheid, nu werknemer in de onderhandelingen met werkgever opzettelijk zijn aanspraak op wachtgeld heeft verzwegen.

Feiten

Werknemer is in 2003 als ‘Directeur Zorg’ in dienst getreden van de stichting ‘Stichting Woon- en Zorgcentrum De Wissel’. Per 1 april 2006 is werknemer aangesteld in de functie van ‘Bestuurder’ bij de stichting ‘Stichting Berkumstede’ (hierna: Berkumstede). In beide arbeidsovereenkomsten werd opgenomen dat de cao voor de Verpleeg- en Verzorgingshuizen (hierna: ‘de cao’) op de arbeidsovereenkomst van toepassing is. De cao kent een wachtgeldregeling. Berkumstede heeft op 29 juli 2013 een ontbindingsverzoek ingediend onder toekenning van een billijke vergoeding aan werknemer van € 75.000. In het proces-verbaal van de zitting is opgenomen dat partijen een minnelijke regeling hebben getroffen. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2014 ontbonden onder toekenning van een billijke vergoeding van € 150.000 bruto. Berkumstede is met ingang van 30 december 2013 gefuseerd met Stichting Driezorg, Wonen Welzijn & Zorg. Werknemer heeft bij de kantonrechter in eerste aanleg gevorderd Driezorg te veroordelen tot betaling van onder meer € 142.820,99 bruto aan wachtgeld over de periode januari 2014 tot en met september 2016. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de wachtgeldregeling is neergelegd in de cao en dat werknemer geen werknemer is in de zin van de cao, waarna de kantonrechter de vordering heeft afgewezen. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep.

Oordeel

Het gaat in de kern om de vragen of werknemer door het incorporatiebeding in de arbeidsovereenkomst een beroep kan doen op de wachtgeldregeling in de cao en zo ja, of de afspraken die partijen in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben gemaakt eraan in de weg staan dat werknemer nakoming van die wachtgeldregeling kan verlangen. In dit geval is sprake van een situatie waarin twee partijen – Berkumstede en werknemer – in hun arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen de bepalingen in een niet algemeen verbindend verklaarde cao in hun rechtsverhouding te laten gelden. Driezorg voert aan dat (de uitvoering van) artikel 14 van de arbeidsovereenkomst, voor zover daarin de wachtgeldregeling in de cao van toepassing wordt verklaard, strijdig is met de op 1 januari 2013 in werking getreden Wet Normering Topinkomens (WNT). De WNT staat niet aan toepassing van de wachtgeldregeling in de cao overeenkomstig artikel 14 van de arbeidsovereenkomst in de weg en (de uitvoering van) die bepaling is daardoor ook niet wegens strijd met de WNT nietig. Tussen partijen is niet in geschil dat de afspraken over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn gemaakt tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling. Partijen verschillen erover van mening of zij tijdens de schorsing finale kwijting zijn overeengekomen. Als finale kwijting is overeengekomen staat dat het beroep van werknemer op de wachtgeldregeling in de weg. In de tekst van het proces-verbaal is niet opgenomen dat partijen na uitvoering van de overeenkomst elkaar over en weer finale kwijting verlenen. Voorts blijkt uit de getuigenverklaringen dat partijen tijdens de onderhandelingen niet met elkaar hebben gesproken over een (mogelijk) aan werknemer toekomend wachtgeld. Hoewel het op zichzelf gebruikelijk is bij een overeenkomst waarin de beëindiging van een rechtsrelatie tussen partijen wordt geregeld, een finale kwijting overeen te komen teneinde een algehele regeling te treffen en toekomstige geschillen te voorkomen, brengt deze gebruikelijke gang van zaken op zichzelf niet mee dat partijen finale kwijting zijn overeengekomen. De enkele verklaring van mr. D dat zij met mr. Houten over finale kwijting heeft gesproken en volgens haar finale kwijting is overeengekomen, biedt gelet op de gemotiveerde weerspreking onvoldoende bewijs. Voor de beantwoording van de vraag of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat werknemer zich op de wachtgeldregeling beroept, geldt het volgende. Indien de rechter in de ontbindingsprocedure – zonder bekend te zijn met een tussen partijen overeengekomen afvloeiingsregeling – een vergoeding naar billijkheid heeft toegekend, dient de rechter die in een latere procedure heeft te oordelen over de vordering tot nakoming van die afvloeiingsregeling, de toegekende ontbindingsvergoeding in zijn beschouwingen te betrekken, indien het debat van partijen daartoe aanleiding geeft. Ten tijde dat de arbeidsovereenkomst met werknemer werd ontbonden en partijen over de hoogte van de ontbindingsvergoeding onderhandelden, was de WNT reeds in werking getreden. Het was partijen toen bekend dat zij op minnelijke wijze geen hogere beëindigingsvergoeding dan € 75.000 bruto konden overeenkomen. In de onderhandelingen is Berkumstede werknemer vergaand tegemoetgekomen door in te stemmen met het dubbele bedrag aan ontbindingsvergoeding dat zij aanvankelijk had aangeboden en dit bedrag van € 150.000 door de kantonrechter te laten vaststellen waardoor de begrenzing in de WNT niet gold. De kantonrechter achtte dat bedrag een billijke vergoeding zonder dat de kantonrechter ermee bekend was dat werknemer daar bovenop nog aanspraak zou maken op wachtgeld dat volgens de eigen berekening van werknemer circa € 135.000 bedraagt. Daarmee is de totale vergoeding in het kader van de beëindiging van het dienstverband bijna 300 procent boven het in de WNT opgenomen maximum. Het hof weegt voorts mee dat werknemer geen concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat naar de toen geldende opvattingen de ontbindingsvergoeding van € 150.000 met een aanspraak op wachtgeld een billijke vergoeding is. Het is naar het oordeel van het hof onaanvaardbaar dat werknemer zijn in de onderhandelingen met Berkumstede opzettelijk verzwegen aanspraak op wachtgeld thans geldend maakt.