Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 9 april 2019
ECLI:NL:GHARL:2019:3122
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Houtverwerkende Industrie en Jachtbouw/werknemer
Feiten
Het Pensioenfonds is een bij ministerieel besluit verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds voor de bedrijfstak Houtverwerkende Industrie en Jachtbouw. Werknemer is op 1 juli 1992 in dienst getreden bij Koti Industrieel & Technisch Borstelwerk B.V. op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van één jaar. Op grond van dit dienstverband is werknemer deelnemer geworden aan de pensioenregeling van het Pensioenfonds. Bij brief van 21 december 1992 heeft Koti aan werknemer meegedeeld dat het dienstverband na het aflopen van het eenjarig contract beëindigd zal zijn. Werknemer ontvangt met ingang van 4 december 1993 een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 procent. Werknemer heeft deze arbeidsongeschiktheidsuitkering tot zijn pensioendatum ontvangen. Werknemer heeft in eerste aanleg onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat hem volledige premievrije voortzetting van zijn pensioenopbouw toekomt op basis van de mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100 procent en wel onafgebroken van 4 december 1993 tot 1 januari 2014. De kantonrechter heeft bij vonnis van 29 maart 2017 het voorgaande voor recht verklaard, het Pensioenfonds veroordeeld om onder overlegging van bruto-/nettospecificaties aan werknemer vanaf 1 januari 2014 te voldoen de in het vonnis genoemde bedragen en het Pensioenfonds in de kosten van de procedure veroordeeld. Tegen dit oordeel keert het Pensioenfonds zich in hoger beroep.
Oordeel
Het gaat om de vraag of werknemer recht heeft op premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid in de situatie waarin zijn arbeidsovereenkomst is geëindigd tijdens de ziekteperiode, maar vóór ingang van de WAO-uitkering. Beantwoording van die vraag moet geschieden aan de hand van het pensioenreglement. Als uitgangspunt geldt dat de uitleg van het reglement dient te geschieden aan de hand van de cao-norm. Het hof is van oordeel dat uit het pensioenreglement volgt dat werknemer niet in aanmerking komt voor premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden die het reglement daarvoor stelt. In artikel 2 lid 3 sub c van het pensioenreglement wordt bepaald dat het deelnemerschap eindigt door het verlies van de hoedanigheid van werknemer, tenzij de deelneming wordt voortgezet in geval van arbeidsongeschiktheid overeenkomstig artikel 12 van het reglement. De tekst van deze bepaling heeft het dus niet over voortzetting van deelneming in geval van ‘arbeidsongeschiktheid’ sec, maar over voortzetting van deelneming in geval van ‘arbeidsongeschiktheid overeenkomstig artikel 12’ en bevat daarmee een rechtstreekse en duidelijke verwijzing naar artikel 12. In artikel 12 lid 1 sub a wordt bepaald dat voor premievrijstelling in aanmerking komt de deelnemer, die arbeidsongeschikt is bij het bereiken van de maximumuitkeringstermijn. Die maximumuitkeringstermijn wordt gedefinieerd in artikel 1 en betreft de termijn als bedoeld in artikel 29 lid 2 van de Ziektewet, die destijds één jaar bedroeg. Anders dan werknemer aanvoert, blijkt uit de tekst van artikel 12 niet (slechts) wanneer de premievrijstelling ingaat, maar dat voorwaarde voor premievrijstelling is dat de deelnemer arbeidsongeschikt is bij het bereiken van de maximumuitkeringstermijn, dus na één jaar. Uit de verwijzing in artikel 2 lid 3 sub c en het feit dat in artikel 12 het woord ‘deelnemer’ wordt gebruikt, blijkt dat sprake is van cumulatieve voorwaarden: de werknemer moet (nog) deelnemer zijn én één jaar arbeidsongeschikt zijn. Het deelnemerschap wordt op grond van artikel 2 lid 3 sub c door de verwijzing naar artikel 12 dus uitsluitend voortgezet als aan die voorwaarden is voldaan. Nu de in artikel 12 genoemde maximumuitkeringstermijn niet was bereikt op het moment waarop werknemer de status van werknemer verloor (1 juli 1993), eindigde zijn deelnemerschap op grond van artikel 2 en voldeed hij niet aan de voorwaarden van het pensioenreglement voor premievrijstelling. Hetgeen overigens ter ondersteuning van zijn stelling door werknemer is aangevoerd – onder meer dat het pensioenreglement discriminerend is – wordt afgewezen.