Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer/werkgever
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 7 mei 2019
ECLI:NL:GHSHE:2019:1690

Werknemer/werkgever

Werkgever is er voldoende in geslaagd te bewijzen dat de bonussen dienden te worden uitbetaald als brutobedragen. Het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd.

Feiten

Werknemer is per 1 februari 2001 als statutair directeur bij de holding in dienst getreden. De holding is een holdingmaatschappij met drie autodealerbedrijven, waaronder de vennootschap (gezamenlijk hierna te noemen ‘werkgever’). In de arbeidsovereenkomst is onder meer opgenomen dat werknemer een brutobonus toekomt. Per 1 april 2004 heeft werknemer de arbeidsovereenkomst opgezegd. In 2004 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek uitgevoerd waarbij naar voren is gekomen dat aan werknemer ten onrechte onbelaste uitkeringen en vergoedingen zijn verstrekt. De Belastingdienst heeft boetes en naheffingen, met een totaalbedrag van € 156.259,62 opgelegd. Daarnaast stelt werkgever dat er € 137.835 onverschuldigd aan werknemer is betaald. Werkgever heeft werknemer verzocht deze bedragen te betalen, maar werknemer heeft dit geweigerd. Werkgever vorderde in eerste aanleg betaling van deze bedragen en stelde daartoe dat werknemer door gelden te hebben onttrokken aan werkgever hij zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en hem hiervoor een ernstig verwijt gemaakt kan worden, zodat hij op grond van artikel 2:9 BW aansprakelijk is. Werknemer voerde verweer en vorderde in reconventie een verklaring voor recht voor hem toekomende bonussen, vakantiedagen en afwikkeling van vliegtickets. In eerste aanleg heeft de rechtbank de vordering van werkgever gedeeltelijk (totaal € 227.443,91) toegewezen. In reconventie heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat werkgever nog de bonus over 2001 en 2003 verschuldigd is. Beide partijen komen op tegen het oordeel van de rechtbank.

Oordeel

In dit hoger beroep concentreert het geschil zich met name op de bonussen die werkgever aan werknemer dient te betalen. Tussen partijen is in geschil of de aan werknemer toekomende bonussen die in de arbeidsovereenkomst als brutobedragen zijn aangeduid, hem door nadere afspraken in de brief van 6 juni 2002 als nettobedragen moeten worden uitgekeerd. Volgens werknemer is onderdeel van de nadere afspraken dat de genoemde bonus hem netto uitbetaald zou worden en dat de hierover verschuldigde loonbelasting voor rekening van werkgever zou komen. Volgens werkgever is dat niet het geval en is de berekening van de bonus aangepast maar niet het uitgangspunt dat het gaat om een brutobedrag. De rechtbank heeft hierover – kort gezegd – geoordeeld dat het gelijk aan de zijde van werknemer is en werkgever in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren. Naar aanleiding van getuigenverhoren heeft de rechtbank geoordeeld dat werkgever op dit onderdeel is geslaagd in het bewijs en dat de bewuste bonussen als brutobonussen moeten worden aangemerkt. Het hof sluit hierbij aan. Ten aanzien van de bezwaren van werknemer met betrekking tot de bewijslastverdeling oordeelt het hof dat deze terecht bij werknemer ligt, omdat zijn vordering is gebaseerd op de stelling dat werkgever hem de bonussen als nettobedragen diende te betalen en die stelling gemotiveerd is betwist. Hiermee staat naar het oordeel van het hof vast dat tussen de holding en werknemer is overeengekomen dat hij overeenkomstig de berekening in de brief van 6 juni 2002 brutobonussen zou ontvangen. De volgende vraag is op welke bedragen werknemer concreet aanspraak kon maken. Voor de beantwoording van deze vraag is het nodig over een deskundigenbericht te beschikken. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.