Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 23 april 2019
ECLI:NL:RBNHO:2019:3988
Stichting Omring/werkneemster
Feiten
Werkneemster is op 22 januari 1996 in dienst getreden bij Stichting Omring (hierna: ‘Omring’), laatstelijk in de functie van Eerst Verantwoordelijke Verzorgende. Op 11 januari 2019 heeft een incident plaatsgevonden toen werkneemster haar collega’s vroeg een dienst van haar over te nemen. De regiomanager heeft in een gesprek van 15 januari 2019 het incident met werkneemster besproken, waarin werkneemster is medegedeeld dat zij per direct op non-actief is gesteld. Omring verzoekt de arbeidsovereenkomst met werkneemster te ontbinden, primair vanwege verwijtbaar handelen van werkneemster en subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding.
Oordeel
In juni 2016 is een verbetertraject gestart, onder meer omdat werkneemster gewerkte uren niet deugdelijk registreerde. Omring verbond daar de conclusie aan dat werkneemster die uren niet daadwerkelijk had gewerkt en geen zorg aan cliënten had geleverd. Werkneemster heeft die conclusie destijds niet betwist. Dat betekent dat in 2016 sprake is geweest van verwijtbaar gedrag van werkneemster dat het vertrouwen van Omring heeft beschadigd. Voor werkneemster heeft het duidelijk moeten zijn dat haar gedrag voor Omring niet acceptabel was en dat voor Omring de betrouwbaarheid van werkneemster van groot belang was. Desalniettemin heeft zich in november 2017 opnieuw een incident voorgedaan. Werkneemster heeft hiervoor van Omring een schriftelijke waarschuwing gekregen. Het behoorde daarom voor werkneemster temeer duidelijk te zijn dat Omring gevolgen zou kunnen verbinden aan een (volgende) schending van het vertrouwen. Vast staat dat werkneemster op 11 januari 2019 tegen haar collega’s heeft gelogen over haar verzoek om een cliënt over te nemen, omdat werkneemster daarbij als reden opgaf dat zij met haar zieke hond naar de dierenarts moest, terwijl zij in werkelijkheid naar de kapper ging. Bovendien heeft zij deze leugen tegen een collega volgehouden, ook nadat haar uitdrukkelijk was gevraagd of ze daarover eerlijk was. Dit betreft zodanig verwijtbaar gedrag van werkneemster dat van Omring in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarbij weegt mee dat Omring in het kader van de hiervoor genoemde eerdere incidenten werkneemster al had gewaarschuwd voor de gevolgen van een schending van het vertrouwen. Ook is van belang dat niet is betwist dat Omring groot gewicht toekent aan naleving door haar medewerkers van de professionele standaarden en gedragsregels voor verzorgenden, en dat werkneemster daarmee bekend is. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 juni 2019. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. Omring heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder rekening te houden met de geldende opzegtermijn, omdat sprake zou zijn van ernstig verwijtbaar handelen van werkneemster. De kantonrechter volgt Omring hierin niet, nu geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door werkneemster. Het liegen tegen collega’s is kwalijk gedrag, maar de aard en het karakter daarvan is echter niet zodanig dat dit als evident ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Op zichzelf wijst Omring er terecht op dat er eerder incidenten zijn geweest wat betreft de betrouwbaarheid van werkneemster, maar die hadden een andere achtergrond en werkneemster heeft zich nadien niet opnieuw schuldig gemaakt aan een onjuiste urenregistratie of het doen van eigen was bij cliënten. Verder neemt de kantonrechter in aanmerking dat voldoende aannemelijk is geworden dat werkneemster ten tijde van het incident op 11 januari 2019 te maken had met privéproblemen en door haar ervaren (werk)druk, waardoor in enige mate verklaarbaar kan zijn dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan een 'domme actie', zoals werkneemster het zelf heeft genoemd. Omring zal worden veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding.