Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 17 april 2019
ECLI:NL:RBOVE:2019:1630
werkneemster/IKZIJNWIJ B.V.
Feiten
Werkneemster heeft op 1 augustus 2017 samen met anderen bij de KvK een vof laten inschrijven. Zij verrichte op dat moment op vrijwillige basis werkzaamheden voor IZW. Werkneemster heeft zich op 6 maart 2019 met terugwerkende kracht per 1 januari 2019 als vennoot laten uitschrijven. Op 1 november 2017 is werkneemster in dienst getreden bij IZW. Op 12 maart 2019 meldt werkneemster zich ziek. Bij brief 15 maart 2019 heeft IZW aan werkneemster geschreven dat zij de ziekmelding betwist en werkneemster ervan verdenkt dat zij nevenwerkzaamheden verricht, waar het boetebeding op van toepassing is. IZW gaat over tot opschorting van het loon en stelt werkneemster – uitgaande van geen ziekte – op non-actief. Werkneemster heeft bezwaar gemaakt tegen de ingenomen standpunten en heeft verzocht om doorbetaling van het loon. Werkneemster heeft beslag laten leggen ten laste van IZW. IZW heeft ‘onder dwang’ het salaris over de maand maart 2019 betaald. Werkneemster vordert in onderhavige procedure onder meer het loon over de maand maart 2019 en voortzetting van de loonbetaling. Daarnaast vordert zij nakoming van de wettelijke re-integratieverplichtingen. IZW voert verweer en vordert in reconventie opheffing van het door werkneemster gelegde beslag en werkneemster te verbieden om – kort gezegd - concurrerende activiteiten te ontplooien.
Oordeel
Werkneemster heeft betaling van loon bij ziekte gevorderd. De voorzieningenrechter overweegt dat werkneemster niet kan worden tegengeworpen dat zij na haar ziekmelding nog niet is gezien door de bedrijfsarts, eenvoudigweg omdat zij daarvoor niet is opgeroepen. Op de datum dat zij wel was opgeroepen was de mondelinge behandeling van dit kort geding gepland. Er bestaat dan ook geen situatie waarin werkneemster niet heeft voldaan aan de door IZW gestelde controlevoorschriften. Dit betekent dat er geen grond voor opschorting van het loon bestaat. De voorzieningenrechter overweegt daarnaast dat niet is gebleken van een situatie waarin werkneemster rechtsgeldig op non-actief is gesteld en waarin geen recht op loonbetaling zou bestaan. De vordering tot betaling van het loon, met wettelijke verhoging, zal daarom worden toegewezen. Tevens wordt de vordering tot voortzetting van de loonbetaling en tot nakoming van de re-integratieverplichtingen toegewezen. Het verweer van IZW dat werkneemster haar re-integratie zelf heeft tegengewerkt doordat zij niet op tijd een afspraak heeft gemaakt wordt niet gevolgd. Dat de arbodienst het te druk heeft tijdig een afspraak in te plannen, kan werkneemster niet worden tegengeworpen. De vordering in reconventie tot opheffing van het beslag wordt afgewezen. De vordering van werkneemster tot betaling van de beslagkosten is wel toewijsbaar, omdat het beslag op goede gronden is gelegd. Ten aanzien van de vordering van IZW om werkneemster te verbieden concurrerende werkzaamheden te ontplooien overweegt de voorzieningen rechter dat, hoewel de in- en uitschrijving van werkneemster in de KvK van de vof vragen oproept, het in het kader van dit kort geding van belang is dat niet is gebleken dat werkneemster feitelijk concurrerende werkzaamheden heeft verricht en dat evenmin valt te verwachten dat werkneemster dergelijke werkzaamheden zal gaan verrichten. De vordering wordt afgewezen.