Rechtspraak
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Groningen), 25 juni 2019
ECLI:NL:RBNNE:2019:2761
Stichting Topvolleybal Groningen/werknemer
Feiten
Eindvonnis na tussenvonnis. STG heeft tijdens de comparitie niet langer betwist dat er afspraken zijn gemaakt tussen werknemer enerzijds en persoon 1 en persoon 2 anderzijds. Partijen verschillen echter nog van inzicht over wat die afspraken precies inhouden, wat de basis daarvan is, wat de hoogte van het loon is, wat de reden voor de uitgestelde betaling was en of aan de uitgestelde betaling van loon een voorwaarde was gekoppeld.
Oordeel
STG heeft primair gesteld dat persoon 1 en persoon 2 samen niet bevoegd waren bindende afspraken te maken. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt duidelijk naar voren dat partijen er bewust voor hebben gekozen om niets op schrift te stellen, zodat op papier geen sprake was van een dienstverband. Persoon 1 heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de afspraken met werknemer ter zake van de uitgestelde loonbetaling wel degelijk bekend waren binnen het voltallige bestuur. De kantonrechter is van oordeel dat al met al in ieder geval de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is gewekt. Partijen verschillen verder van inzicht over het antwoord op de vraag op wiens initiatief de afspraken zijn gemaakt en wat de achterliggende reden was om betaling van het loon uit te stellen. werknemer heeft in dat verband gesteld dat de afspraak om op een later tijdstip over te gaan tot uitbetalen van het loon was ingegeven door de financiële problemen van STG en dat het initiatief voor deze afspraak van STG uitging. Daarbij heeft hij wel erkend dat de afspraak hem op zich ook goed uitkwam. De kantonrechter is van oordeel dat in het midden kan blijven op wiens initiatief de afspraken zijn gemaakt en wat daarvan de reden was. Als de achterliggende reden van de afspraken al zou zijn dat er beslag was gelegd op de inkomsten van werknemer en de inkomsten buiten beeld van de schuldeisers moesten blijven, dan leidt dat nog niet tot de consequentie dat STG geen loon verschuldigd is aan werknemer. Een eventuele nietigheid c.q. vernietigbaarheid zou slechts de uitgestelde betalingsverplichting betreffen en niet de betalingsverplichting zelf. Namens STG is voorts nog aangevoerd dat de betalingen aan werknemer zijn uitgesteld onder de voorwaarde dat deze betalingen zouden plaatsvinden op het moment dat werknemer een andere, technische of commerciële functie binnen STG zou gaan verrichten en dat, nu deze voorwaarde niet is vervuld, de betalingsverplichting is komen te vervallen. Van een voorwaarde zoals door STG gesteld, blijkt uit de stukken naar het oordeel van de kantonrechter niet. Bovendien heeft ook hier te gelden dat persoon 1 desgevraagd op de zitting heeft verklaard dat aan de betalingen niet de door STG gestelde voorwaarde was gekoppeld. Tussen partijen is niet in geschil dat zij ervoor hebben gekozen om na het seizoen 2010/2011 geen arbeidsovereenkomst meer op schrift te stellen. Gesteld noch gebleken is dat de feitelijke verhoudingen zijn veranderd. De kantonrechter constateert dat genoegzaam is komen vast te staan dat werknemer voor zijn werkzaamheden betaald zou worden en dat in feite wel degelijk sprake was van voortzetting van de arbeidsovereenkomst, maar dat partijen om hen moverende redenen ervoor hebben gekozen deze overeenkomst niet op papier te zetten. De kantonrechter acht dan ook voldoende aannemelijk geworden dat werknemer voor zijn werkzaamheden als trainer/coach zou worden beloond. Nu sprake is van loon en tevens het verrichten van arbeid, is voldaan aan de kernvoorwaarden van een arbeidsovereenkomst. Uit de overgelegde arbeidsovereenkomst valt op te maken dat werknemer voorheen eveneens naast loon recht had op vergoeding van kosten die rechtstreeks verband houden met zijn functie, na goedkeuring door de werkgever en onder overlegging van een declaratie. Nu STG daadwerkelijk tot uitbetaling is overgegaan van door werknemer gedeclareerde kosten, houdt de kantonrechter het ervoor dat het totale bedrag van € 8.885,59 ziet op onkostenvergoedingen en om die reden niet in mindering strekt op het door STG verschuldigde loon. De wettelijke verhoging wordt afgewezen, omdat geen sprake is van niet tijdige betaling nu partijen betaling bewust naar de toekomst hebben geschoven.