Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 2 juli 2019
ECLI:NL:GHSHE:2019:2342

werknemer/werkgeefster

Loonvordering na loonstop afgewezen. Zieke werknemer weigert bij de bedrijfsarts te verschijnen, omdat hij niet van Polen naar Nederland kan reizen per vliegtuig. Loon is terecht gestaakt, omdat uit medische verklaringen niet volgt dat vliegen schadelijk is voor de gezondheid van werknemer.

Feiten

Werknemer is sinds 8 januari 2013 in dienst van werkgeefster, laatstelijk  op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Werknemer is in Polen woonachtig. Werknemer is op 14 juli 2017 naar Polen vertrokken. Hij zou op 7 of 8 augustus 2017 zijn werkzaamheden hervatten. Per e-mail van 10 augustus 2017 heeft werknemer zich ziek gemeld. Werknemer is op respectievelijk 23 november 2017 en 20 december 2018 per e-mail opgeroepen om te verschijnen bij de bedrijfsarts. Werknemer heeft dat geweigerd. Nadat werknemer niet verscheen op de afspraak bij de bedrijfsarts op 3 januari 2018 heeft werkgeefster de betaling van het loon met ingang van 1 januari 2018 gestaakt. In eerste aanleg vorderde werknemer bij de kantonrechter onder meer om werkgeefster te veroordelen tot nabetaling van € 1.906,04 aan achterstallig loon wegens ten onrechte in mindering gebracht onbetaald verlof en betaling van het loon van € 2.369,99 bruto per vier weken vanaf 1 januari 2018, vermeerderd met emolumenten. De kantonrechter heeft de vorderingen van werknemer gedeeltelijk toegewezen. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep.

Oordeel

Werknemer betoogt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat werkgeefster zijn loon vanaf 3 januari 2018 terecht heeft gestaakt. Het hof stelt vast dat er tot aan de medische verklaring van 1 juni 2018 geen sprake van is dat werknemer niet van Polen naar Nederland kan reizen per vliegtuig. In de medische verklaring van 4 december 2017 is slechts vermeld dat het afgeraden wordt om lange tijd in één positie te blijven en dat reizen voor een lange duur wordt afgeraden. Uit de medische verklaring van 29 december 2017 blijkt enkel dat de medische toestand van werknemer ongewijzigd is. Daarmee staat voorshands onvoldoende vast dat op dat moment, dus ten tijde van de (aankondiging van de) loonstop, werknemer niet kon reizen per vliegtuig. Naar het voorlopig oordeel van het hof had hij dan ook op 3 januari 2018 bij de bedrijfsarts dienen te verschijnen. De medische verklaring van 1 juni 2018 dateert van na het vonnis waarvan beroep. Ook daarna heeft werkgeefster de loonstop gehandhaafd. In die medische verklaring van de neuroloog van werknemer staat met zoveel woorden dat werknemer door zijn medische toestand niet kan vliegen. Niettemin leidt deze verklaring niet tot een ander oordeel in dit kort geding. Tegenover de medische verklaring van 1 juni 2018 heeft werkgeefster een brief van 10 oktober 2018 van de bedrijfsarts van VerzuimPreventPlus en e-mailcorrespondentie in de periode 12 oktober 2018-17 oktober 2018 tussen de gemachtigde van werknemer, de gemachtigde van werkgeefster en VerzuimPreventPlus overgelegd. Daaruit leidt het hof af dat de bedrijfsarts opnieuw heeft beoordeeld of werknemer met het vliegtuig naar Nederland kan (en kon) reizen en bij die (her)beoordeling de medische verklaring van de neuroloog van werknemer heeft betrokken. Zijn conclusie is dat er geen medisch bewijs is dat er een structurele verslechtering van de medische toestand van werknemer kan optreden bij een landing van een vliegtuig waarin werknemer zich bevindt. De bedrijfsarts heeft dan ook geen aanleiding gezien om anders te concluderen voor wat betreft het reizen dan hij heeft gedaan. Hiertegenover is de medische verklaring van 1 juni 2018 van de neuroloog van werknemer onvoldoende voor toewijzing van de onderhavige loonvordering. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de verklaring van de neuroloog summier is over de gevolgen van reizen met het vliegtuig voor werknemer. Het had op de weg van werknemer gelegen die gevolgen toe te lichten. Dat heeft hij evenwel niet gedaan. Van belang is ook dat, zoals tussen partijen niet in geschil is, werkgeefster heeft aangeboden de kosten voor een vliegticket voor een zitplaats met meer ruimte en vervoer naar en van de luchthaven voor haar rekening te nemen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep, voor zover aan de orde in hoger beroep, dient te worden bekrachtigd.